De Laatste Dans van Hendrik en Johanna: Liefde op Hoge Leeftijd
‘Pap, je bent gek geworden!’ De stem van mijn dochter Marieke trilt van woede. Ze staat midden in mijn kleine woonkamer in Amersfoort, haar handen stevig in haar zij geplant. ‘Je bent tweeënnegentig! Wat moet je met een nieuwe vrouw?’
Ik kijk naar haar, naar de rimpels die haar voorhoofd doorkruisen, en voel een steek van schuld. Maar ook koppigheid. ‘Marieke, ik ben niet dood. Ik voel nog steeds. Ik wil niet alleen zijn.’
Ze draait zich om naar haar broer, mijn zoon Pieter, die zwijgend naast de boekenkast staat. Zijn blik is koud, afstandelijk. ‘Pap, mam is pas drie jaar dood. Dit is respectloos.’
Ik slik. De geur van verse koffie hangt in de lucht, maar alles smaakt bitter. ‘Jullie moeder was mijn grote liefde. Maar ze is weg. Johanna… zij brengt weer licht in mijn dagen.’
‘Ze wil alleen je geld!’ Marieke’s stem breekt. ‘Zie je dat dan niet?’
Ik voel het bloed naar mijn wangen stijgen. ‘Johanna heeft niets gevraagd. Ze heeft haar eigen huis, haar eigen pensioen.’
Pieter schudt zijn hoofd. ‘We willen alleen dat je gelukkig bent, pap. Maar dit voelt verkeerd.’
Die avond lig ik wakker in mijn bed. De stilte is oorverdovend sinds Truus er niet meer is. Drie jaar geleden stierf ze aan kanker; ik hield haar hand vast tot haar laatste ademhaling. Daarna werd het huis een mausoleum van herinneringen: haar sjaal over de stoel, haar parfum in de badkamer.
Johanna ontmoette ik bij de bridgeclub. Ze lachte om mijn slechte grappen en raakte mijn arm aan als ik weer eens verloor. Ze was anders dan Truus – directer, ondeugender misschien – maar haar ogen hadden dezelfde warmte.
De volgende ochtend bel ik Johanna. ‘Ze zijn boos,’ zeg ik zacht.
‘Dat wist je toch?’ Haar stem is kalm, maar ik hoor de onzekerheid.
‘Ik wil niet kiezen tussen jou en mijn kinderen.’
‘Dat hoeft niet,’ zegt ze. ‘Maar ik wil ook niet je geheim zijn.’
We spreken af in het park. De herfstbladeren dwarrelen om ons heen als we op een bankje zitten. Johanna pakt mijn hand vast.
‘Misschien moeten we gewoon wachten,’ fluistert ze.
‘Ik heb niet zoveel tijd meer om te wachten,’ zeg ik met een wrange glimlach.
Ze lacht zachtjes en kust mijn wang. ‘Dan dansen we nu.’
We besluiten het toch te doen: trouwen, klein en intiem, in het stadhuis van Amersfoort. Alleen onze beste vrienden zijn uitgenodigd; mijn kinderen weigeren te komen.
Op de ochtend van de bruiloft trek ik mijn oude pak aan – het jasje spant om mijn schouders, maar het voelt goed om me weer jong te voelen. Johanna draagt een lichtblauwe jurk en haar grijze haar glanst in het zonlicht.
‘Je bent prachtig,’ fluister ik als ik haar zie.
Ze glimlacht verlegen. ‘En jij bent een knappe oude man.’
Tijdens de ceremonie voel ik tranen prikken achter mijn ogen. De ambtenaar spreekt over liefde die geen leeftijd kent, over tweede kansen en moed.
Na het jawoord kust ik Johanna – zachtjes, teder – en hoor het applaus van onze vrienden. Maar ergens in mijn borst knaagt het gemis aan Marieke en Pieter.
Na de ceremonie zitten we samen aan een kleine tafel in een café aan de gracht. Johanna pakt mijn hand vast.
‘Denk je dat ze ooit zullen begrijpen waarom we dit doen?’ vraagt ze zacht.
Ik haal mijn schouders op. ‘Misschien als ze zelf oud zijn.’
De weken daarna zijn bitterzoet. We wandelen door het bos, lachen om oude herinneringen, maar elke keer als de telefoon gaat hoop ik dat het Marieke of Pieter is. Ze bellen niet.
Op een avond zit ik alleen in de woonkamer als er wordt aangebeld. Het is Marieke, haar ogen rood van het huilen.
‘Mag ik binnenkomen?’ vraagt ze schor.
Ik knik en zet koffie. Ze kijkt naar de foto van mij en Johanna op de kast.
‘Het spijt me, pap,’ fluistert ze uiteindelijk. ‘Ik was bang je kwijt te raken.’
Ik pak haar hand vast en voel hoe oud en broos die is geworden.
‘Je raakt me niet kwijt,’ zeg ik zacht. ‘Er komt alleen iemand bij.’
Ze huilt stilletjes terwijl ik haar vasthoud.
Langzaam keert de rust terug in ons leven. Pieter blijft afstandelijk, maar Marieke komt vaker langs – soms samen met haar kinderen, die nieuwsgierig naar Johanna kijken.
Op een dag zitten we met z’n allen aan tafel: Johanna snijdt appeltaart, Marieke schenkt koffie in, en voor het eerst sinds jaren klinkt er gelach in huis.
Toch blijft er iets wringen; een gevoel dat geluk altijd gepaard gaat met verlies.
’s Nachts lig ik wakker naast Johanna en fluister: ‘Denk je dat liefde altijd pijn moet doen?’
Ze draait zich naar me toe en kust mijn voorhoofd. ‘Misschien wel. Maar zonder pijn voel je ook geen vreugde.’
En zo dansen we verder – op het randje van afscheid en nieuw begin.
Soms vraag ik me af: hoeveel moed heb je nodig om opnieuw te kiezen voor geluk? Zou jij het durven, als alles op het spel staat?