“Ik laat je mijn huis niet in, want ik kom nooit meer van je af!” — Het verhaal van een schoondochter en haar schoonmoeder

‘Je komt er niet in, Marieke! Ik laat je mijn huis niet in, want ik kom nooit meer van je af!’

De woorden van Ans galmen nog na in mijn hoofd terwijl ik met trillende handen de sleutel in mijn jaszak voel. Het is een koude novemberavond in Utrecht, de regen tikt onophoudelijk tegen het portiekraam. Mijn man, Jeroen, staat naast me, zijn blik op de grond gericht. Ik voel de spanning tussen ons als een onzichtbare muur.

‘Mam, doe nou niet zo moeilijk,’ probeert Jeroen nog, zijn stem zacht maar wanhopig. ‘We hebben gewoon even een plek nodig tot we iets anders vinden. Het is tijdelijk.’

Ans’ gezicht verschijnt achter het gordijn. Haar ogen zijn smal, haar mond een dunne streep. ‘Tijdelijk bestaat niet bij jullie. Jullie blijven altijd hangen. Dit is míjn huis, Jeroen. Ik heb er hard voor gewerkt.’

Ik slik. Dit is niet de eerste keer dat we hier staan, smekend om onderdak. Sinds Jeroen zijn baan verloor bij de gemeente en ik na mijn zwangerschapsverlof niet meer terug kon naar mijn werk in de kinderopvang, is alles misgegaan. De huurprijzen zijn absurd, wachtlijsten voor sociale huur eindeloos. We wonen nu al maanden bij vrienden op de bank, met onze dochtertje Lotte van drie.

‘Mam, alsjeblieft…’

‘Nee! Jullie maken altijd ruzie, het huis is nooit schoon als jullie er zijn en ik wil gewoon rust!’

Ik voel tranen branden achter mijn ogen. Ik wil schreeuwen dat het niet eerlijk is, dat ze haar eigen zoon en kleindochter op straat zet. Maar ik weet dat het geen zin heeft. Ans heeft altijd al een hekel aan mij gehad. Vanaf het moment dat Jeroen me mee naar huis nam — een meisje uit een arbeidersgezin uit Amersfoort — keek ze op me neer.

‘Ze is niet goed genoeg voor jou,’ hoorde ik haar ooit fluisteren tegen Jeroen toen ze dacht dat ik het niet hoorde.

De regen wordt harder. Lotte begint te huilen in haar buggy. Ik buk me om haar te troosten, maar mijn handen trillen zo erg dat ik nauwelijks haar jas dicht krijg.

‘Weet je wat?’ zeg ik zacht tegen Jeroen terwijl ik mijn tranen wegveeg. ‘Laat maar. We zoeken wel iets anders.’

Maar waar? De stad voelt vijandig en koud. Mijn ouders wonen in een te klein flatje en kunnen ons niet helpen. Jeroen’s vrienden zijn hun geduld kwijt na maanden logeren. We zijn op.

Die nacht slapen we in een goedkoop hotel aan de rand van de stad. Lotte ligt tussen ons in, haar duim in haar mondje, haar ogen rood van het huilen. Jeroen staart naar het plafond.

‘Misschien moeten we gewoon uit elkaar gaan,’ zegt hij ineens.

Zijn woorden snijden door me heen als een mes. ‘Wat bedoel je?’

‘Dit… alles… het werkt niet meer. Jij en mijn moeder… Ik zit er tussenin en ik trek het niet meer.’

Ik voel woede opborrelen. ‘Dus jij geeft mij de schuld? Omdat jouw moeder mij haat?’

Hij draait zich om, zijn rug naar mij toe. ‘Ik weet het niet meer, Marieke.’

De volgende ochtend belt Ans. Ze wil weten of we veilig zijn aangekomen. Haar stem klinkt kil.

‘Jullie kunnen hier niet blijven slapen, maar als je Lotte wilt brengen voor een uurtje zodat ik haar kan zien…’

Ik wil schreeuwen dat ze haar kleindochter niet verdient, maar ik weet dat Lotte dol is op haar oma. Dus slik ik mijn trots in en breng haar die middag naar Ans’ flat in Kanaleneiland.

Ans doet de deur open zonder me aan te kijken. ‘Je kunt haar straks weer ophalen,’ zegt ze kortaf.

Ik loop terug naar buiten en voel me leeg. Op een bankje bij het park staar ik naar de grijze lucht en vraag me af hoe het zover heeft kunnen komen.

Die avond praten Jeroen en ik voor het eerst in weken echt met elkaar.

‘Waarom haat ze me zo?’ vraag ik zacht.

Jeroen haalt zijn schouders op. ‘Ze is gewoon bang om alleen te zijn sinds papa dood is. En jij… jij bent anders dan zij had gehoopt.’

‘Anders?’

‘Ze wilde iemand die haar begrijpt, die net zo netjes is als zij, die alles volgens haar regels doet.’

Ik lach bitter. ‘Dus omdat ik geen keurige kantoorbaan heb en niet elke zondag bij haar op de koffie kom?’

Jeroen zegt niets.

De weken daarna worden steeds zwaarder. We vinden geen woning, geen werk, geen rust. Lotte wordt ziek van alle stress; ze krijgt koorts en slaapt slecht. Ik voel me falen als moeder.

Op een dag belt Ans onverwacht op. ‘Marieke… kun je even langskomen? Alleen jij.’

Met lood in mijn schoenen ga ik naar haar toe. Ze zit aan tafel met een kop thee, haar gezicht bleek.

‘Ik heb nagedacht,’ begint ze zonder op te kijken. ‘Misschien ben ik te hard geweest.’

Ik zeg niets.

‘Maar ik kan het gewoon niet… Ik kan jullie niet in huis nemen. Ik ben bang dat ik mezelf verlies als jullie hier wonen.’

Haar stem breekt even.

‘Waarom haat je me zo?’ vraag ik zacht.

Ze kijkt op, haar ogen nat. ‘Ik haat je niet, Marieke… Ik ben gewoon bang dat Jeroen me vergeet als hij bij jou is. Sinds zijn vader dood is… ben ik bang om alleen achter te blijven.’

Voor het eerst zie ik iets anders dan kilte in haar blik: angst, verdriet.

‘We willen je niet kwijt,’ zeg ik voorzichtig. ‘Maar wij moeten ook ons eigen leven opbouwen.’

Ze knikt langzaam.

‘Misschien kunnen we samen zoeken naar een oplossing,’ stel ik voor.

Het gesprek verandert iets tussen ons, al blijft het ongemakkelijk. We spreken af dat Lotte vaker mag komen logeren en dat Ans ons helpt zoeken naar woonruimte via kennissen uit haar kerk.

Na maanden van onzekerheid krijgen we eindelijk goed nieuws: via via mogen we tijdelijk in een leegstaand huis van een kennis wonen tot we iets vasts vinden.

Op de dag van de verhuizing staat Ans ineens voor de deur met een doos speelgoed voor Lotte en een stapel pannenkoeken.

‘Voor onderweg,’ zegt ze schor.

Ik kijk haar aan en zie voor het eerst iets van warmte.

Jeroen slaat zijn arm om me heen en fluistert: ‘Misschien komt het ooit goed.’

Terwijl we samen naar ons nieuwe tijdelijke thuis rijden, vraag ik me af: hoeveel families breken er kapot door angst en trots? En hoeveel liefde blijft er over als iedereen alleen nog maar zichzelf probeert te beschermen?