Iedereen wist het, behalve ik: Leven tussen leugens in een Amsterdams portiekflat
‘Hoe kun je dit doen, Sander? Hoe kun je mij dit aandoen?’ Mijn stem trilt, maar ik probeer niet te schreeuwen. De regen tikt onophoudelijk tegen het raam van onze woonkamer op de vierde verdieping van de flat aan de Jan van Galenstraat. Sander kijkt me niet aan. Zijn handen friemelen aan het koordje van zijn hoodie, alsof hij zich eraan vastklampt om niet te verdrinken in de stilte die tussen ons hangt.
‘Marloes… het spijt me. Ik…’
‘Het spijt je?’ Ik lach bitter. ‘We zijn vijftien jaar samen, Sander. We hebben samen een dochter. En jij… jij slaapt met mijn beste vriendin.’
Hij zegt niets. De stilte is oorverdovend. In mijn hoofd razen beelden voorbij: de verjaardagen, de vakanties op Texel, de avonden samen op de bank. En altijd was daar Iris, mijn beste vriendin sinds de brugklas, die zo vaak bij ons over de vloer kwam dat ze bijna familie was.
‘Hoe lang al?’ vraag ik zacht.
Sander slikt. ‘Een paar maanden.’
Ik voel hoe mijn knieën slap worden en zak neer op de bank. Mijn blik dwaalt af naar de foto op de kast: Sander, ik en onze dochter Noor, lachend op het strand bij Zandvoort. Was het allemaal een leugen? Hebben ze me al die tijd voor de gek gehouden?
Die nacht slaap ik niet. Ik staar naar het plafond, luister naar het zachte gesnurk van Noor in haar kamer en vraag me af waar het misging. Heb ik iets gemist? Was ik te druk met werk, met zorgen over geld, met het huishouden? Of was dit altijd al onvermijdelijk?
De volgende ochtend is alles anders. Sander is vroeg vertrokken, Noor eet zwijgend haar boterham met hagelslag. Ik probeer haar te vragen hoe het op school gaat, maar mijn stem klinkt hol. Ze kijkt me aan met haar grote bruine ogen – Sander’s ogen – en ik voel tranen branden.
Op mijn werk bij de bibliotheek kan ik me niet concentreren. De geur van oude boeken, normaal zo geruststellend, maakt me misselijk. Mijn collega Anouk merkt het meteen.
‘Gaat het wel, Marloes?’ vraagt ze voorzichtig.
Ik schud mijn hoofd en barst in tranen uit. In de stilte van het magazijn vertel ik haar alles: over Sander, over Iris, over hoe iedereen het blijkbaar wist behalve ik.
‘Je verdient beter,’ zegt Anouk zacht. Maar wat betekent dat als je hele leven ineens uit elkaar valt?
’s Avonds bel ik Iris. Mijn handen trillen als ik haar nummer intoets. Ze neemt op na twee keer overgaan.
‘Marloes…’
‘Waarom?’ vraag ik zonder omwegen.
Ze zwijgt lang. ‘Het spijt me zo,’ fluistert ze uiteindelijk. ‘Het was nooit de bedoeling…’
‘Maar je deed het wel,’ snauw ik. ‘Je kwam bij ons eten, je speelde met Noor… Hoe kon je?’
‘Ik weet het niet,’ huilt ze nu. ‘Ik was eenzaam… Sander ook… Het gebeurde gewoon.’
‘Het gebeurde gewoon?’ Mijn stem slaat over van woede en verdriet. ‘Jullie hebben alles kapotgemaakt.’
Ik hang op voordat ze kan antwoorden.
De dagen daarna leef ik op de automatische piloot. Ik breng Noor naar school, ga naar mijn werk, doe boodschappen bij de Albert Heijn beneden in de flat. Overal waar ik kijk zie ik herinneringen aan wat ooit was: Sander die Noor leert fietsen op het pleintje, Iris die helpt met verhuizen toen we hier kwamen wonen.
Mijn moeder belt elke avond. ‘Kom anders een paar dagen bij ons logeren in Haarlem,’ stelt ze voor.
Maar ik wil niet weg. Dit is mijn huis – of was dat het huis van ons samen?
Op een avond zit Noor naast me op de bank. Ze kijkt naar een oude aflevering van Klokhuis, maar haar aandacht is er niet bij.
‘Mama?’
‘Ja lieverd?’
‘Komt papa nog terug?’
Ik slik. ‘Papa en mama moeten even nadenken over dingen,’ zeg ik voorzichtig. ‘Maar we houden allebei heel veel van jou.’
Ze knikt langzaam en kruipt tegen me aan. Ik voel haar kleine handje in de mijne en weet dat ik sterk moet zijn – voor haar.
De weken verstrijken. Sander woont tijdelijk bij zijn broer in Amstelveen. Iris stuurt af en toe een berichtje, maar ik negeer haar. Mijn vrienden proberen me mee uit te nemen – naar een café op het Mercatorplein of een wandeling door het Vondelpark – maar alles voelt leeg zonder Sander en Iris aan mijn zijde.
Op een dag staat Sander ineens voor de deur. Hij ziet er moe uit, ouder dan hij is.
‘Kunnen we praten?’ vraagt hij.
We zitten zwijgend aan tafel terwijl Noor bij een vriendinnetje speelt.
‘Ik heb een fout gemaakt,’ begint hij uiteindelijk. ‘Een enorme fout.’
Ik kijk hem aan en zie spijt in zijn ogen – maar ook iets anders: onzekerheid, misschien zelfs angst.
‘Wil je terugkomen?’ vraag ik zacht.
Hij schudt zijn hoofd. ‘Ik weet het niet meer, Marloes. Alles is zo ingewikkeld geworden.’
‘Denk je dat ik dit ooit kan vergeten?’ Mijn stem breekt.
Hij kijkt weg. ‘Nee…’
Na dat gesprek weet ik dat er geen weg terug is naar hoe het was. Ik moet verder – voor mezelf en voor Noor.
Langzaam begin ik kleine dingen te veranderen: nieuwe gordijnen in de woonkamer, een andere kleur op de muur in mijn slaapkamer. Ik meld me aan voor een cursus fotografie bij het buurthuis en ontmoet daar mensen die niets weten van mijn verleden.
Op een avond zit ik met Noor op het balkon, kijkend naar de ondergaande zon boven de stad.
‘Mama?’ vraagt ze ineens. ‘Ben je nu gelukkig?’
Ik kijk haar aan en glimlach voorzichtig. ‘Ik denk dat geluk soms tijd nodig heeft,’ zeg ik eerlijk.
En terwijl ik daar zit, met mijn dochter naast me en de stad die langzaam tot rust komt onder onze voeten, vraag ik me af: hoeveel kun je verliezen voordat je jezelf vindt? En hoeveel moed heb je nodig om opnieuw te beginnen?