Dertig Jaar Later: Een Onmogelijke Terugkeer

‘Waarom bel je me nu pas, Erik?’ Haar stem klinkt scherp, bijna vijandig. Ik slik, mijn hand trilt om de telefoon. ‘Ik… ik weet het niet, Marleen. Ik dacht gewoon… misschien…’

De stilte aan de andere kant is oorverdovend. Mijn hart bonkt in mijn borstkas. Het is dertig jaar geleden dat we uit elkaar gingen, en nu sta ik hier, 54 jaar oud, zonder werk, zonder partner, met alleen de echo’s van het verleden als gezelschap.

Ik had nooit gedacht dat ik haar nummer nog zou draaien. Maar gisteren, toen ik door oude foto’s bladerde – Marleen lachend op het strand van Scheveningen, onze dochter Sanne met haar eerste fietsje – voelde ik een steek van spijt die ik niet langer kon negeren. Wat als… Wat als ik toen anders had gekozen?

‘Erik, luister,’ zegt Marleen uiteindelijk. ‘Het is te laat. Ik heb een leven opgebouwd. Je kunt niet zomaar terugkomen alsof er niets gebeurd is.’

Ik sluit mijn ogen. Haar woorden snijden dieper dan ik wil toegeven. Natuurlijk heeft ze gelijk. Zij heeft haar leven op orde: een nieuwe man, een huis in Amersfoort, zelfs kleinkinderen. En ik? Ik ben alles kwijtgeraakt toen het bedrijf waar ik werkte failliet ging. Mijn vrienden zijn langzaam uit beeld verdwenen. Sanne woont in Groningen en we spreken elkaar zelden.

De dagen zijn leeg. Ik sta op, zet koffie in mijn kleine appartement in Utrecht, kijk naar buiten en zie hoe de regen tegen het raam slaat. Soms loop ik naar het park en zie ik vaders met hun kinderen spelen. Dan vraag ik me af: waar is het misgegaan?

Mijn moeder zei altijd: ‘Erik, je moet niet blijven hangen in het verleden.’ Maar hoe doe je dat als het verleden alles is wat je nog hebt?

Ik herinner me de ruzies met Marleen. Hoe we schreeuwden over geld, over tijd voor elkaar, over Sanne’s schoolkeuze. Op een avond gooide ik de deur dicht en kwam pas laat thuis, dronken van frustratie en spijt. De volgende ochtend was ze weg, samen met Sanne.

‘Je hebt nooit echt geluisterd,’ zei ze toen we elkaar voor het laatst zagen bij de rechtbank in Utrecht. ‘Altijd je eigen plan.’

Nu, dertig jaar later, hoor ik haar stem opnieuw in mijn hoofd. Heb ik ooit echt geluisterd? Of was ik te druk met mezelf?

Na ons telefoongesprek blijf ik lang zitten aan de keukentafel. Mijn telefoon trilt – een bericht van Sanne: ‘Hoi pap, alles goed?’

Ik staar naar het scherm. Wat moet ik zeggen? Dat alles fout is gegaan? Dat ik spijt heb van alles wat ik niet heb gedaan?

‘Het gaat wel,’ typ ik terug. ‘Hoe is het met jou?’

Ze antwoordt snel: ‘Druk met werk. Misschien binnenkort koffie doen?’

Een sprankje hoop. Misschien is er nog iets te redden.

De volgende dag besluit ik naar Groningen te gaan. In de trein kijk ik naar mijn weerspiegeling in het raam: grijs haar, diepe rimpels rond mijn ogen. Ik voel me ouder dan ooit.

Sanne wacht op me bij een café aan de Vismarkt. Ze lacht voorzichtig als ze me ziet.

‘Hoi pap,’ zegt ze en geeft me een korte knuffel.

We praten over koetjes en kalfjes: haar werk als verpleegkundige, haar nieuwe appartement. Maar onder de oppervlakte borrelt iets.

‘Pap,’ zegt ze opeens zacht. ‘Waarom nu pas? Waarom heb je nooit geprobeerd contact te houden?’

Ik slik. ‘Ik was bang,’ geef ik toe. ‘Bang dat je me niet wilde zien.’

Ze kijkt weg, haar ogen vochtig. ‘Ik heb je gemist, pap. Maar het deed pijn dat je er nooit was.’

De woorden blijven hangen tussen ons in.

Op de terugweg naar Utrecht voel ik me lichter én zwaarder tegelijk. Lichter omdat er eindelijk iets is uitgesproken; zwaarder omdat het verleden niet zomaar verdwijnt.

Thuis wacht alleen de stilte op me. Ik zet muziek op – Boudewijn de Groot – en laat de tranen eindelijk komen.

De dagen daarna probeer ik structuur te vinden: solliciteren bij Albert Heijn, vrijwilligerswerk bij het buurthuis, af en toe een berichtje naar Sanne.

Maar ’s nachts lig ik wakker en denk aan Marleen. Aan hoe we samen droomden van een huisje aan de Vecht, aan hoe alles misliep door kleine misverstanden die uitgroeiden tot onoverbrugbare kloven.

Op een avond belt Sanne onverwacht.

‘Pap? Wil je mee naar mijn verjaardag volgende maand? Mam komt ook.’

Mijn hart slaat over.

‘Natuurlijk,’ zeg ik zacht.

De weken tot haar verjaardag zijn zenuwslopend. Ik koop een cadeau – een zilveren kettinkje – en probeer me voor te stellen hoe het zal zijn om Marleen weer te zien na al die jaren.

Op de dag zelf sta ik voor de deur van Sanne’s appartement met klamme handen. Binnen hoor ik gelach en muziek.

Als Marleen me ziet verstijft ze even, maar dan knikt ze kort.

‘Erik,’ zegt ze koel.

‘Marleen,’ antwoord ik schor.

We praten nauwelijks die middag. Maar als iedereen weg is en Sanne de afwas doet, staan we samen op het balkon.

‘Waarom nu pas?’ vraagt ze opnieuw, zachter deze keer.

Ik kijk naar de stad onder ons, de lichten die fonkelen in de schemering.

‘Omdat ik eindelijk besef wat ik heb verloren,’ fluister ik.

Ze knikt langzaam. ‘Soms kun je niet meer terug.’

We staan zwijgend naast elkaar tot Sanne ons roept voor koffie.

Die avond loop ik alleen terug naar het station. De lucht ruikt naar regen en hoop.

Misschien komt het nooit meer goed tussen mij en Marleen. Misschien blijft het verleden altijd tussen ons instaan.

Maar misschien – heel misschien – kan ik nog iets goedmaken met Sanne.

En terwijl ik in de trein zit, vraag ik mezelf af: Is het ooit echt te laat om opnieuw te beginnen? Of moet je gewoon accepteren dat sommige dingen voorgoed voorbij zijn?

Wat denken jullie? Hebben jullie ooit geprobeerd iets uit het verleden recht te zetten? En kan dat eigenlijk wel?