Toen mijn zoontje de deur opendeed voor de politie: Mijn vlucht uit een huis vol angst
‘Mama, waarom huilt u altijd als papa thuiskomt?’
De stem van mijn zoontje, Daan, galmde door de kleine woonkamer van onze flat in Amersfoort. Zijn grote blauwe ogen keken me vragend aan, terwijl ik probeerde mijn tranen weg te vegen. Buiten tikte de regen tegen het raam, maar binnen voelde het kouder dan ooit.
‘Ssst, lieverd. Papa mag je niet horen,’ fluisterde ik, terwijl ik hem stevig tegen me aandrukte. Mijn hart bonsde in mijn keel. Ik hoorde het gerammel van sleutels bij de voordeur. Mijn man, Erik, kwam thuis. Daan verstopte zich automatisch achter de bank. Ik voelde zijn kleine handje trillen in de mijne.
‘Waar is het eten?’ bulderde Erik zodra hij binnenkwam. Zijn jas gooide hij op de grond, zijn schoenen schopte hij uit. Ik haastte me naar de keuken, terwijl ik probeerde niet te struikelen over het speelgoed van Daan. ‘Het is bijna klaar,’ stamelde ik.
‘Bijna? Je weet toch hoe laat ik thuis ben! Altijd hetzelfde met jou!’ Hij sloeg met zijn vuist op tafel. Daan kromp ineen. Ik voelde de schaamte branden op mijn wangen. Waarom kon ik het hem nooit naar de zin maken?
Die avond, nadat Erik zich had opgesloten in de slaapkamer met een fles jenever, kroop Daan bij mij in bed. ‘Mama, ik wil dat papa weggaat,’ fluisterde hij. Ik slikte. Hoe leg je een kind van drie uit dat je gevangen zit in je eigen huis?
De dagen werden weken, de weken maanden. Erik werd steeds onvoorspelbaarder. Soms was hij dagenlang weg, dan weer kwam hij thuis en schreeuwde hij alles bij elkaar. Mijn familie had ik al lang niet meer gezien; Erik wilde niet dat ik contact met ze had. ‘Ze bemoeien zich overal mee,’ zei hij altijd.
Op een dag stond mijn zus Marieke onverwacht voor de deur. Ze had gehoord dat het niet goed ging en wilde me spreken. ‘Je moet weg bij hem, Anna,’ zei ze zachtjes terwijl ze mijn hand pakte. ‘Voor Daan, maar ook voor jezelf.’
‘Dat kan niet,’ fluisterde ik. ‘Hij vindt ons overal.’
Marieke keek me aan met tranen in haar ogen. ‘Je bent sterker dan je denkt.’
Die nacht lag ik wakker naast Erik, die zwaar ademend naast me lag te slapen. Ik dacht aan wat Marieke had gezegd. Was ik echt sterk genoeg? Of was ik gewoon laf?
De volgende ochtend was Erik vroeg weg. Daan zat aan tafel met zijn knuffelbeer en keek me aan. ‘Mama, gaan we vandaag naar oma?’ vroeg hij hoopvol.
‘Misschien binnenkort,’ zei ik zacht.
Maar binnenkort kwam nooit. Tot die ene avond.
Het was laat, Daan lag al in bed toen Erik thuiskwam – dronken en woedend omdat zijn voetbalclub had verloren. Hij gooide een glas kapot tegen de muur en schreeuwde dat alles mijn schuld was. Ik probeerde hem te kalmeren, maar hij duwde me hardhandig tegen de kast.
‘Je bent waardeloos!’ riep hij.
Daan stond ineens in de deuropening, zijn pyjama veel te groot voor zijn magere lijfje. ‘Papa, stop!’ riep hij met een trillende stem.
Erik draaide zich om en liep dreigend op hem af. Op dat moment hoorde ik sirenes buiten. Iemand had de politie gebeld – misschien een buurvrouw die eindelijk genoeg had van het lawaai.
Er werd hard op de deur geklopt. Erik verstijfde. ‘Zeg geen woord,’ siste hij tegen mij.
Maar voordat ik iets kon doen, rende Daan naar de voordeur en draaide het slot om. Twee agenten stonden in de gang.
‘Is alles in orde hier?’ vroeg een vrouwelijke agent terwijl ze Daan voorzichtig aan haar hand nam.
Ik brak. De tranen stroomden over mijn wangen en ik kon alleen maar schudden met mijn hoofd.
‘Mevrouw, wilt u even met ons meekomen?’ vroeg de andere agent vriendelijk maar beslist.
Erik werd meegenomen naar buiten, schreeuwend en tierend dat het allemaal een misverstand was. Daan klampte zich aan mij vast.
Die nacht sliepen we bij Marieke thuis. Ze had een logeerkamer ingericht met knuffels en een nachtlampje voor Daan. Ik lag wakker en luisterde naar zijn rustige ademhaling naast me.
De dagen daarna waren een waas van gesprekken met maatschappelijk werkers, politieagenten en advocaten. Ik voelde me leeg en uitgeput, maar ergens diep vanbinnen begon er iets te gloeien: hoop.
Erik mocht ons niet meer benaderen; er kwam een contactverbod. Maar zelfs toen bleef ik bang – bang dat hij ineens voor de deur zou staan, bang dat hij Daan iets zou aandoen.
Mijn ouders kwamen langs om ons te steunen. Mijn moeder huilde toen ze Daan zag spelen in de tuin van Marieke. ‘Wat heeft dat kind allemaal meegemaakt?’ snikte ze.
Langzaam begon ik weer te leven. Ik vond een parttime baan bij een bakkerij om de hoek en Daan mocht naar een fijne peuterspeelzaal waar hij vriendjes maakte.
Toch bleef het schuldgevoel knagen: had ik eerder moeten ingrijpen? Had ik Daan beter moeten beschermen?
Op een dag kwam Daan thuis met een tekening van ons samen in een groot huis met veel licht en bloemen voor het raam.
‘Kijk mama, dit is ons nieuwe huis,’ zei hij trots.
Ik slikte mijn tranen weg en knuffelde hem stevig.
Soms vraag ik me af: hoeveel vrouwen zitten er nog gevangen zoals ik zat? En hoeveel kinderen wachten nog op hun heldhaftige moment?
Wat zou jij doen als je kind je redt uit het donkerste hoofdstuk van je leven?