Ik ben niet Marieke – Het verhaal van een Nederlandse vrouw over een verloren jeugd en een hervonden familie

‘Jij bent Marieke, nietwaar?’ De stem van de vrouw tegenover me trilde, haar handen klemden zich om haar tas alsof ze zich eraan vastklampte om niet te verdrinken. Ik voelde mijn hart bonzen in mijn borstkas, alsof het elk moment kon breken. ‘Nee,’ fluisterde ik, ‘ik ben niet Marieke. Mijn naam is Sanne.’

Maar zelfs terwijl ik het zei, voelde ik de twijfel knagen. Want sinds mijn zesde verjaardag, toen mijn vader me voor het eerst ‘Marieke’ noemde in plaats van ‘Sanne’, is die naam als een schaduw met me meegegaan. Mijn moeder – of de vrouw die ik altijd als mijn moeder had beschouwd – keek me die dag aan met een blik die ik nooit zal vergeten: verdriet, schuld en iets wat leek op angst.

‘Sanne, kom je eten?’ riep ze vanuit de keuken van ons rijtjeshuis in Amersfoort. Ik zat op mijn kamer, starend naar de foto’s op mijn bureau. Op geen enkele stond ik als baby. Mijn eerste herinneringen zijn vaag, alsof ze door een mistige ruit bekeken worden. Mijn vader was streng, afstandelijk. Mijn moeder probeerde altijd te bemiddelen, maar haar ogen werden steeds leger naarmate de jaren verstreken.

Op school voelde ik me anders. Mijn klasgenoten hadden verhalen over hun geboortedag, hun eerste stapjes, hun favoriete knuffel. Ik had alleen stilte en het gevoel dat er iets niet klopte. Toen ik twaalf was, hoorde ik mijn ouders fluisteren in de keuken. ‘Ze mag het nooit weten,’ zei mijn vader. ‘Het is beter zo.’

Die woorden bleven hangen als een koude mist in huis. Ik werd rebels, zocht grenzen op die er niet waren. Mijn moeder huilde vaak, vooral als ze dacht dat ik het niet zag. Op een avond, na weer een ruzie met mijn vader over mijn cijfers, liep ik weg. Ik dwaalde door de lege straten van Amersfoort, verlangend naar antwoorden die niemand wilde geven.

Toen ik achttien werd, kreeg ik een brief. Geen afzender, alleen mijn naam – of eigenlijk: ‘Marieke van Dijk’. Mijn hart sloeg over. In de brief stond: ‘Ik ben je echte moeder. Ik wil je graag ontmoeten.’

Ik weet nog hoe ik de brief aan mijn moeder liet zien. Ze werd lijkbleek en liet zich op een stoel zakken. ‘Het spijt me,’ fluisterde ze. ‘We wilden je beschermen.’

‘Waartegen?’ schreeuwde ik. ‘Tegen wie?’

Mijn vader kwam binnen en zag ons zitten. Zijn gezicht verstrakte. ‘Het is nu toch gebeurd,’ zei hij kil.

De dagen daarna voelde ik me leeg, alsof alles wat ik dacht te weten over mezelf ineens op losse schroeven stond. Wie was ik? Was Sanne maar een rol die ik speelde? Of was Marieke degene die ik altijd had moeten zijn?

Ik besloot de vrouw uit de brief te ontmoeten. We spraken af in een café aan de rand van Utrecht. Ze heette Els en haar ogen leken op de mijne – dezelfde groene waas, dezelfde frons als ze lachte.

‘Waarom heb je me afgestaan?’ vroeg ik zonder omwegen.

Ze slikte en keek naar haar handen. ‘Ik was jong, alleen… Je vader wilde je niet erkennen. Mijn ouders dwongen me je af te staan aan familie.’

‘Dus… zijn zij familie?’

Ze knikte langzaam. ‘Je tante en oom.’

Alles draaide om in mijn hoofd. Mijn hele jeugd was gebouwd op leugens en halve waarheden.

Thuis barstte de bom. Ik confronteerde mijn ouders – of eigenlijk: mijn tante en oom – met alles wat ik wist.

‘We hebben altijd van je gehouden alsof je onze eigen dochter was,’ snikte mijn moeder-tante.

‘Maar waarom hebben jullie nooit iets gezegd?’

‘We waren bang je kwijt te raken,’ zei mijn vader-oom zacht.

De weken daarna waren een waas van verwarring en verdriet. Ik voelde me verscheurd tussen twee families die allebei recht hadden op mijn liefde, maar ook allebei schuldig waren aan het verzwijgen van de waarheid.

Mijn biologische moeder probeerde contact te houden, maar elke ontmoeting voelde geforceerd, ongemakkelijk. Ze wilde alles goedmaken, maar hoe maak je twintig jaar goed in een paar maanden?

Mijn moeder-tante trok zich steeds meer terug. Ze was bang dat ze me zou verliezen aan Els. Mijn vader-oom werd norser dan ooit.

Op een avond zat ik alleen op mijn kamer, starend naar de foto’s die nu nog betekenislozer leken dan ooit tevoren.

‘Wie ben ik eigenlijk?’ vroeg ik mezelf hardop af.

Mijn vriend Tom probeerde me te steunen, maar zelfs hij begreep niet hoe verscheurd ik me voelde.

‘Je bent gewoon Sanne,’ zei hij zacht.

‘Maar dat ben ik niet,’ snikte ik. ‘Ik ben Marieke voor Els, Sanne voor hen… Wie ben ik voor mezelf?’

De maanden verstreken en langzaam begon ik te accepteren dat identiteit niet zwart-wit is. Ik begon gesprekken met een psycholoog, leerde dat vergeving niet betekent dat je alles vergeet, maar dat je jezelf toestaat verder te gaan.

Op een dag nodigde ik beide moeders uit voor een gesprek in het park bij het Eemmeer. De spanning was om te snijden.

‘Ik wil jullie allebei in mijn leven,’ zei ik uiteindelijk met trillende stem. ‘Maar ik moet ook mezelf vinden.’

Er vloeiden tranen, er werden excuses gemaakt die nooit helemaal genoeg konden zijn.

Nu, jaren later, heb ik nog steeds contact met beide families. Het is niet makkelijk – verjaardagen zijn ingewikkeld, kerst is een logistieke nachtmerrie – maar langzaam heb ik geleerd dat liefde niet minder wordt als je het deelt.

Soms kijk ik in de spiegel en vraag ik me af: ben ik nu eindelijk mezelf? Of blijf ik altijd zoeken naar wie ik had kunnen zijn?

Wat zouden jullie doen als je hele leven ineens op losse schroeven stond? Kun je echt vergeven zonder te vergeten?