Mijn zoon vraagt me om zijn huis schoon te maken voor geld – heb ik dit verdiend?
‘Mam, we willen je iets vragen,’ zegt Daan terwijl hij zijn kop koffie nerveus ronddraait. Zijn ogen zoeken die van Sanne, die naast hem op de bank zit. Ik voel mijn hartslag versnellen. Het is zaterdagochtend, de regen tikt tegen het raam van hun appartement in Utrecht en ik ben hier uitgenodigd voor “een goed gesprek”.
‘Wat is er, jongen?’ probeer ik luchtig te klinken, maar mijn stem trilt.
Sanne kijkt me strak aan. ‘We hebben het druk. Met werk, met de kinderen. Het huis… het wordt gewoon te veel.’
Daan knikt. ‘We dachten… misschien kun jij ons helpen. Tegen betaling natuurlijk. Je weet wel, schoonmaken, een beetje opruimen. We willen je niet lastigvallen, maar het zou ons echt helpen.’
Het voelt alsof de grond onder mijn voeten wegzakt. Mijn eigen zoon vraagt me om zijn schoonmaakster te worden. Voor geld. Ik slik, probeer mijn gezicht neutraal te houden, maar vanbinnen woedt een storm.
‘Dus… jullie willen dat ik kom schoonmaken? Voor geld?’ Mijn stem klinkt schor.
‘Ja mam,’ zegt Daan zacht. ‘We weten dat je het financieel niet makkelijk hebt sinds papa weg is. En zo kunnen we elkaar helpen.’
Ik kijk naar Sanne, die haar armen over elkaar slaat en haar blik afwendt. Ze heeft me nooit echt gemogen, dat weet ik. Sinds de bruiloft voel ik me een buitenstaander in mijn eigen familie. Mijn zoon is veranderd sinds hij met haar is – afstandelijker, formeler.
‘Ik weet niet of ik dat kan,’ fluister ik. ‘Ik ben je moeder, geen huishoudster.’
Sanne zucht hoorbaar. ‘Het is gewoon praktisch, hoor. Je hoeft je niet aangevallen te voelen.’
Maar ik voel me wel aangevallen. Alsof ik gereduceerd word tot iemand die alleen nog maar nuttig is als ze de wc’s schrobt en de ramen lapt. Alsof mijn rol als moeder niet meer telt.
De rest van het gesprek gaat langs me heen. Daan probeert het goed te praten, Sanne blijft zakelijk en koel. Ik knik af en toe, maar in mijn hoofd dwarrelen herinneringen rond: hoe ik Daan als baby vasthield, hoe ik hem troostte na zijn eerste gebroken hart, hoe we samen fietsten door de polder bij Amersfoort.
Op de terugweg naar huis regent het nog steeds. Mijn jas is niet waterdicht en de kou kruipt onder mijn huid. Thuis trek ik mijn natte schoenen uit en staar naar de foto op de schoorsteenmantel: Daan als kleine jongen, lachend op het strand van Scheveningen.
Die nacht slaap ik nauwelijks. Ik draai en woel, denk aan vroeger – aan hoe alles vanzelfsprekend leek. Hoe kon het zover komen dat mijn eigen zoon mij nu ziet als iemand die hij kan inhuren? Heb ik gefaald als moeder? Of is dit gewoon hoe het leven loopt?
De dagen erna belt Daan een paar keer. ‘Mam, denk er alsjeblieft over na,’ zegt hij telkens weer. ‘Het zou ons echt helpen.’
Ik praat erover met mijn zus Marijke. ‘Je moet het niet doen als het niet goed voelt,’ zegt ze fel. ‘Je bent zijn moeder, geen personeel.’
Maar de huur moet betaald worden en mijn pensioen is karig. De supermarkt wordt duurder met de dag en soms moet ik kiezen tussen een volle tank of een volle koelkast.
Op een donderdagmiddag sta ik voor hun deur met trillende handen. Sanne doet open, haar gezicht strak in de plooi.
‘Fijn dat je er bent,’ zegt ze zonder glimlach.
Ze laat me het schoonmaakschema zien: maandag de badkamer, woensdag de keuken, vrijdag stofzuigen en dweilen. Alles keurig op papier, alsof ik een werknemer ben.
Daan komt binnen met de kinderen – Lotte van vier en Bram van twee. Ze rennen op me af en roepen: ‘Oma!’ Voor een moment smelt mijn hart en vergeet ik alles.
Maar zodra Sanne weer begint over “efficiënt werken” en “geen persoonlijke spullen aanraken”, voel ik de afstand weer groeien.
Na een paar weken merk ik dat Daan steeds minder thuis is als ik kom schoonmaken. Sanne controleert mijn werk nauwkeurig – soms wijst ze op een vergeten hoekje of een streep op het aanrecht.
Op een dag vind ik een briefje op tafel: ‘Graag volgende keer ook de ramen zemen.’ Geen groet, geen dankjewel.
’s Avonds huil ik in bed. Ik voel me vernederd, klein gemaakt door mijn eigen familie. Maar ik heb het geld nodig.
Op een zondagmiddag komt Lotte naar me toe terwijl ik de vloer dweil. ‘Oma, waarom maak jij altijd schoon bij ons?’
Ik slik en glimlach flauwtjes. ‘Omdat oma graag helpt.’
Maar diep vanbinnen weet ik dat dit niet klopt. Ik help niet uit liefde, maar uit noodzaak – en dat doet pijn.
De situatie escaleert als Sanne op een dag boos wordt omdat ik per ongeluk haar favoriete vaas heb omgestoten. ‘Kun je niet beter opletten?’ snauwt ze.
Daan komt binnen net als Sanne haar stem verheft. Hij kijkt van haar naar mij en zegt niets – hij draait zich om en loopt weg.
Die avond bel ik hem op. ‘Daan, zo kan het niet langer,’ zeg ik met trillende stem.
Hij zucht diep aan de andere kant van de lijn. ‘Mam, we hebben je hulp nodig…’
‘Nee Daan,’ onderbreek ik hem. ‘Jullie willen mijn hulp alleen als ik betaalbaar ben. Niet omdat je mij als moeder waardeert.’
Er valt een lange stilte.
‘Misschien heb je gelijk,’ zegt hij uiteindelijk zacht.
De dagen daarna hoor ik niets meer van hem of Sanne. Het huis voelt leger dan ooit.
Op een avond belt Lotte via haar moeders telefoon: ‘Oma, kom je snel weer spelen?’
Mijn hart breekt opnieuw.
Ik weet niet wat erger is: het gevoel gebruikt te worden of het idee dat ik mijn kleinkinderen moet missen als ik deze grens trek.
Heb ik gefaald als moeder? Of is het juist krachtig om nu voor mezelf te kiezen? Wat zouden jullie doen als je in mijn schoenen stond?