Na Mijn Zestigste: Tien Dingen Die Ik Opgaf en de Spijt Die Bleef
‘Waarom kom je nooit meer langs, mam?’ De stem van mijn dochter Marieke trilt door de telefoon. Ik staar naar het lege kopje koffie op tafel, mijn vingers omklemmen het porselein alsof het me kan redden van de waarheid. ‘Ik weet het niet, lieverd. Het is gewoon… alles is anders nu.’
Sinds mijn zestigste verjaardag, nu drie jaar geleden, lijkt alles wat ooit vanzelfsprekend was, langzaam uit mijn handen te glippen. Ik dacht dat ouder worden betekende dat je eindelijk rust vond, maar in plaats daarvan voel ik me steeds vaker een toeschouwer in mijn eigen leven. Het begon met kleine dingen die ik losliet, maar het werden er steeds meer. Tien, om precies te zijn.
De eerste was mijn werk. Na veertig jaar als verpleegkundige in het ziekenhuis van Haarlem vond ik het tijd om met pensioen te gaan. ‘Je hebt het verdiend, mam,’ zei mijn zoon Bas toen hij me ophaalde op mijn laatste werkdag. Maar de stilte thuis was oorverdovend. Geen collega’s meer die vroegen hoe het met me ging, geen patiënten die hun hand naar me uitstaken. Alleen de klok die tikt en de vogels buiten die hun eigen leven leiden.
Het tweede wat ik opgaf was mijn wekelijkse bezoek aan de sportschool. Mijn knieën deden pijn en ik vond het niet meer gezellig tussen al die jonge mensen in strakke leggings. ‘Kom nou gewoon weer mee,’ drong mijn vriendin Els aan, maar ik wuifde haar weg. ‘Ik ben er te oud voor.’
Daarna volgden de etentjes met vrienden, het vrijwilligerswerk bij de bibliotheek, zelfs het tuinieren waar ik ooit zo van hield. Alles leek ineens te veel moeite. Mijn wereld werd kleiner, mijn dagen leger.
‘Je moet jezelf niet zo isoleren,’ zei mijn zus Anja laatst nog tijdens een familie-etentje waar ik met tegenzin naartoe was gegaan. ‘Je bent nog lang niet afgeschreven.’ Maar wat wist zij ervan? Zij had haar man nog, haar kinderen woonden om de hoek. Mijn man Jan is al vijf jaar dood en Bas woont in Groningen, Marieke in Utrecht. De afstand lijkt elke dag groter te worden.
Het zesde wat ik opgaf was autorijden. Na een bijna-ongeluk op een regenachtige avond durfde ik niet meer achter het stuur te kruipen. ‘Je bent toch niet bang geworden?’ vroeg Bas bezorgd. Ik lachte het weg, maar diep vanbinnen voelde ik me zwakker dan ooit.
De zevende opgave was misschien wel de pijnlijkste: mijn trots. Ik vroeg steeds vaker hulp aan anderen – voor boodschappen, klusjes in huis, zelfs voor het installeren van een nieuwe televisie. Elke keer voelde als een kleine nederlaag.
Nummer acht was mijn jaarlijkse vakantie naar Texel met Marieke en haar kinderen. ‘We kunnen toch gewoon gaan?’ vroeg ze hoopvol. Maar ik zei nee, omdat ik bang was dat ik het niet meer aankon. De teleurstelling in haar ogen brak iets in mij.
Het negende wat ik liet gaan was mijn geloof in een betere toekomst. Waar ik vroeger altijd hoopvol was, zie ik nu vooral wat er verloren is gegaan: vrienden die overleden zijn, kansen die ik nooit heb gegrepen, woorden die ik nooit heb uitgesproken.
En als laatste gaf ik mezelf op – of tenminste, het beeld dat ik ooit van mezelf had: sterk, onafhankelijk, onmisbaar voor anderen.
‘Mam, je hoeft niet alles alleen te doen,’ zegt Marieke zacht als ze me onverwacht bezoekt op een regenachtige woensdagmiddag. Ze zet thee en kijkt me aan met diezelfde blauwe ogen als haar vader. ‘We missen je.’
Ik voel de tranen prikken achter mijn ogen. ‘Ik weet niet meer hoe het moet,’ fluister ik. ‘Het leven… alles voelt zo zwaar.’
Ze pakt mijn hand vast. ‘Misschien moet je niet alles opgeven. Misschien moet je sommige dingen juist weer terugpakken.’
Die nacht lig ik wakker in bed en denk aan alles wat ik heb losgelaten. Was het echt nodig? Of heb ik mezelf langzaam uitgewist uit angst voor pijn en teleurstelling? Ik denk aan Jan, aan zijn lach en zijn eindeloze geduld met mijn twijfels. Wat zou hij nu zeggen?
De volgende ochtend bel ik Els op. ‘Heb je zin om samen koffie te drinken in de stad?’ Ze klinkt verrast maar blij. ‘Natuurlijk! Ik haal je zo op.’
We zitten samen op het terras aan de Grote Markt en praten over vroeger – over onze kinderen die nu volwassen zijn, over onze mannen die we missen, over de kleine dingen die het leven mooi maken. Voor het eerst in maanden voel ik me weer een beetje mezelf.
Thuisgekomen kijk ik naar de lijst met dingen die ik heb opgegeven en vraag me af: hoeveel daarvan kan ik terugwinnen? En hoeveel spijt is er nodig om weer te durven leven?
Misschien is ouder worden niet alleen maar verliezen – misschien is het ook een kans om opnieuw te kiezen wat echt belangrijk is.
Hebben jullie ook dingen opgegeven waar je later spijt van kreeg? Of zijn er juist dingen die je hebt teruggepakt? Wat betekent ouder worden voor jullie?