Als Je Niet Met Mijn Familie Wilt Eten, Zet Dan Gewoon Het Eten Klaar en Ga Weg!
‘Als je niet met mijn familie wilt eten, zet dan gewoon het eten klaar en ga weg!’ Nathans stem galmt nog na in de keuken. Mijn handen trillen terwijl ik de aardappels schil. De geur van sudderende draadjesvlees vult het huis, maar mijn maag draait zich om. Hoe ben ik hier beland? Zes maanden geleden was ik nog welkom bij zijn ouders, lachten we samen om flauwe grappen van zijn broer Jeroen, dronken we wijn met zijn zusje Sanne. Maar sinds die avond in maart is alles anders.
‘Melissa, je weet dat ze het niet zo bedoelden,’ zei Nathan toen ik hem vertelde dat zijn moeder me ‘te direct’ vond, dat ik ‘teveel ruimte innam’ aan tafel. Maar ik weet wat ik hoorde. Ik weet hoe ze me aankeken toen ik vertelde over mijn promotie op kantoor. Alsof ik opschepte. Alsof ik niet besefte dat hun dochter Sanne al jaren zonder vast contract thuis zit. Sindsdien voel ik me een indringer, een vreemde in hun huis.
‘Waarom moet ik altijd degene zijn die zich aanpast?’ fluister ik tegen mezelf terwijl ik de borden op tafel zet. De klok tikt genadeloos door. Over een half uur staan ze hier. Nathan heeft alles geregeld zonder mij te vragen. ‘Het is gewoon gezellig,’ zei hij gisteren. ‘Je hoeft niet mee te eten als je dat niet wilt, maar het zou fijn zijn als je helpt.’
‘Fijn voor wie?’ vroeg ik. Hij keek weg, zijn kaken gespannen.
Nu hoor ik zijn voetstappen op de trap. ‘Melissa, ben je klaar?’
‘Bijna,’ antwoord ik, mijn stem dun. Hij komt de keuken binnen, kijkt naar de dampende pannen en de keurig gedekte tafel. ‘Dank je,’ zegt hij kortaf. Ik zie de spanning in zijn schouders.
‘Nathan…’ begin ik voorzichtig. ‘Kunnen we niet gewoon samen ergens anders eten vanavond? Gewoon jij en ik?’
Hij zucht diep. ‘Je weet hoe belangrijk dit voor mijn moeder is. Ze wil gewoon het gezin bij elkaar hebben.’
‘En wat wil jij?’ vraag ik zacht.
Hij ontwijkt mijn blik. ‘Ik wil geen ruzie meer.’
Ik slik de brok in mijn keel weg. ‘En wat wil ik?’
Hij zwijgt.
De bel gaat. Mijn hart slaat over. Ik hoor stemmen in de gang: Jeroen lacht hard, Sanne praat gejaagd tegen hun moeder. Ik voel me kleiner worden, onzichtbaar bijna. Nathan loopt naar de deur en laat ze binnen.
‘Wat ruikt het hier lekker!’ roept zijn moeder meteen. Ze kust Nathan op beide wangen, kijkt dan vluchtig naar mij.
‘Dag Melissa,’ zegt ze koel.
‘Hallo,’ antwoord ik, mijn stem nauwelijks hoorbaar.
Jeroen knikt kort naar me, Sanne kijkt snel weg. Ik voel de afstand als een muur tussen ons in staan.
Aan tafel probeer ik me onzichtbaar te maken terwijl iedereen praat over vakanties, werk en oude herinneringen. Niemand vraagt hoe het met mij gaat. Nathan probeert krampachtig de sfeer luchtig te houden, maar zijn blik zoekt steeds de mijne – smekend, verwijtend tegelijk.
Na het hoofdgerecht sta ik op om koffie te zetten. In de keuken hoor ik hun stemmen gedempt door de deur.
‘Ze is zo afstandelijk geworden,’ fluistert Nathans moeder.
‘Misschien moet ze gewoon wat meer haar best doen,’ zegt Sanne.
Mijn handen beven als ik de kopjes vul. Ik wil schreeuwen: weten jullie wel hoe moeilijk dit voor mij is? Maar ik zwijg.
Nathan komt binnen, sluit zachtjes de deur achter zich. ‘Gaat het?’ vraagt hij voorzichtig.
‘Nee,’ fluister ik. ‘Ik voel me hier niet welkom.’
Hij zucht weer die diepe zucht die alles zegt en niets oplost. ‘Kun je het niet gewoon proberen? Voor mij?’
‘Ik probeer al maanden,’ zeg ik snikkend. ‘Maar niemand ziet het.’
Hij legt zijn hand op mijn arm, maar ik trek me terug.
‘Misschien moet je inderdaad maar even weggaan,’ zegt hij dan zachtjes.
Ik kijk hem aan – zoekend naar iets van begrip, van liefde – maar zie alleen vermoeidheid en frustratie.
Ik pak mijn jas en loop naar buiten zonder om te kijken. De lucht is zwaar van regenwolken; het ruikt naar nat asfalt en gemaaid gras. Ik loop doelloos door de wijk, langs huizen waar achter ramen gezinnen samen lachen om flauwe televisieprogramma’s.
Mijn telefoon trilt: een bericht van Nathan. ‘Kom je straks terug?’
Ik staar naar het schermpje. Wat moet ik antwoorden?
De regen begint te vallen, zachtjes eerst, dan harder. Ik laat me natregenen, voel hoe de kou door mijn jas trekt.
Waarom moet liefde zo ingewikkeld zijn? Waarom voelt thuiskomen nergens meer als thuiskomen?
Misschien is dit het moment waarop alles verandert – of juist nooit meer verandert.
Wat zouden jullie doen als je moest kiezen tussen jezelf blijven of alles opgeven voor iemand anders? Waar trek jij de grens?