We hebben alles opgeofferd voor onze kinderen: verdien ik dit gebrek aan respect?
“Hoe kun je dat nou zeggen, Sanne? Je weet niet eens wat het is om écht te moeten vechten!” Mijn stem trilt, maar ik probeer mijn tranen in te slikken. Mijn dochter kijkt me aan met die kille blik die ze de laatste jaren zo vaak opzet. Ze zucht, draait zich om en loopt de keuken uit. De deur slaat dicht. Ik blijf achter met een brok in mijn keel en een kopje thee dat allang koud is geworden.
Het is niet de eerste keer dat we zo’n ruzie hebben. Sinds Sanne en haar zusje Lotte het huis uit zijn, lijkt het alsof er een muur tussen ons staat. Alsof alles wat we voor hen hebben gedaan, niet meer telt. Mijn man, Henk, zit aan de andere kant van de tafel. Hij kijkt me aan, zijn ogen dof van vermoeidheid. “Laat haar maar,” mompelt hij. Maar ik kan het niet loslaten.
We hebben alles opgeofferd voor onze kinderen. Henk en ik werkten jarenlang in de koekjesfabriek in Zaandam. We stonden elke ochtend om vijf uur op, aten snel een boterham met kaas, en fietsten samen door weer en wind naar de fabriek. Soms kwam ik thuis met pijnlijke voeten en een rug die brandde van het tillen. Maar als ik dan Sanne en Lotte zag lachen aan tafel, voelde ik me rijker dan wie dan ook.
We spaarden op alles. Geen nieuwe kleren voor onszelf, geen vakanties naar Spanje zoals de buren, geen uitjes naar de Efteling. Alles ging naar de meisjes: hun schoolboeken, hun sportclubs, hun muzieklessen. Ik herinner me nog hoe trots ik was toen Sanne werd toegelaten tot het VWO. “Je gaat het beter krijgen dan wij,” zei ik toen tegen haar, terwijl ik haar haren uit haar gezicht streek.
Maar nu… Nu lijkt het alsof ze zich schaamt voor ons. Ze komt nauwelijks nog thuis. Als ze er is, zit ze op haar telefoon of praat ze over haar vrienden in Amsterdam, over dingen waar ik niets van begrijp. Lotte is iets liever, maar ook zij heeft het druk met haar studie en haar vriendje. Soms vraag ik me af of we ergens een verkeerde afslag hebben genomen.
“Waarom doen ze zo?” vraag ik zachtjes aan Henk als we samen in bed liggen. Hij haalt zijn schouders op. “Ze zijn jong. Ze willen hun eigen leven.”
Maar het voelt als verraad. Alsof alles wat we hebben gegeven, niets waard is geweest.
Het werd erger na die ene avond, drie maanden geleden. Sanne kwam onverwacht langs, haar gezicht bleek en gespannen. “Mam, pap… Ik moet jullie iets vertellen.”
Mijn hart sloeg over. “Wat is er, meisje?”
Ze keek naar haar handen. “Ik stop met mijn studie.”
Het voelde alsof de grond onder mijn voeten wegzakte. “Waarom? Je was altijd zo goed bezig!”
Ze haalde haar schouders op. “Het is niks voor mij. Ik wil reizen, mezelf ontdekken.”
Henk werd boos. “En al dat geld dan? Al die moeite?”
Sanne keek hem aan met die blik van ‘jullie snappen het toch niet’. “Ik wil niet worden zoals jullie.”
Die woorden sneden als messen door mijn ziel.
Sindsdien is er afstand. Ik probeer haar te bellen, stuur appjes, maar krijg vaak alleen korte antwoorden terug.
Lotte komt nog wel eens langs, meestal met haar vriend Daan. Ze eet snel wat, praat over haar tentamens en vertrekt dan weer naar haar kamer in Utrecht. Soms blijft ze slapen, maar altijd lijkt ze gehaast.
Op een zondagmiddag zitten Henk en ik samen in de tuin. Het regent zachtjes op het plastic dak van de veranda. “Weet je nog,” zegt Henk ineens, “hoe blij ze waren met hun eerste fietsen?”
Ik glimlach flauwtjes. “Ze reden altijd samen naar school.”
“Misschien hebben we ze teveel gegeven,” zegt hij dan plotseling.
Ik schrik van zijn woorden. Teveel gegeven? Kan dat? Is dat waarom ze nu zo afstandelijk zijn?
Die avond bel ik Sanne opnieuw. Ze neemt niet op. Ik stuur een bericht: ‘We missen je.’ Geen reactie.
De dagen verstrijken traag. Ik probeer mezelf bezig te houden: poetsen, koken, wandelen door het park met onze oude hond Max. Maar overal zie ik moeders met dochters die samen lachen, samen winkelen of koffie drinken op een terras. Waarom lukt dat bij ons niet meer?
Op een dag staat Lotte ineens voor de deur. Haar ogen rood van het huilen.
“Mam… Mag ik binnenkomen?”
Natuurlijk! Ik trek haar in mijn armen en voel hoe ze trilt.
“Wat is er gebeurd?”
Ze snikt: “Daan heeft het uitgemaakt.”
We zitten uren samen op de bank. Ik aai over haar haren zoals vroeger en luister naar haar verdriet. Voor het eerst in lange tijd voel ik me weer nodig.
Later die avond zegt ze zacht: “Sorry dat ik zo weinig kom… Alles gaat zo snel tegenwoordig.”
Ik knik alleen maar. Ik begrijp het ergens wel, maar het doet nog steeds pijn.
De volgende dag belt Sanne eindelijk terug. Haar stem klinkt afstandelijk.
“Mam, kun je stoppen met al die berichten? Ik heb ruimte nodig.”
Ik slik mijn tranen weg en zeg: “We willen alleen weten hoe het met je gaat.”
Ze zucht diep: “Ik red me wel.”
Na het gesprek staar ik lang uit het raam. De lucht boven Zaandam is grijs en zwaar.
’s Avonds praat ik met Henk over vroeger: hoe we droomden van een groot gezin vol warmte en verbondenheid. Hoe we dachten dat alles goed zou komen als we maar hard genoeg ons best deden.
Maar nu voelt het alsof we iets zijn kwijtgeraakt wat we nooit meer terugkrijgen.
Soms vraag ik me af: hebben we gefaald als ouders? Of hoort dit gewoon bij loslaten?
En toch… elke avond steek ik een kaarsje aan op de vensterbank, hoopvol dat onze dochters ooit weer thuiskomen – niet alleen fysiek, maar ook met hun hart.
Hebben wij als ouders te veel gegeven? Of verwachten we gewoon te veel terug? Wat zouden jullie doen als je kinderen je zo behandelen?