Vijf jaar in de schaduw: Hoe ik als moeder uit Friesland vocht voor de waarheid na de verdwijning van mijn dochter

‘Waar ben je, Lotte? Waarom neem je niet op?’ Mijn stem trilt terwijl ik voor de zoveelste keer haar voicemail inspreek. Het is nu drie dagen geleden sinds ik haar voor het laatst heb gezien, haar blonde haar nog nat van de regen, haar ogen vol vuur en koppigheid. ‘Mam, ik ben geen kind meer,’ had ze geroepen toen ze met die jongen, Daan, in zijn oude Opel stapte. ‘Ik kom wel terug als ik zin heb!’

Die woorden echoën nog steeds in mijn hoofd. Mijn man, Jan, zit zwijgend aan de keukentafel, zijn handen om een kop koude koffie geklemd. ‘Ze komt wel terug, Marijke,’ zegt hij zacht, maar ik hoor de twijfel in zijn stem. We wonen in een klein dorpje bij Drachten, waar iedereen elkaar kent en roddels sneller gaan dan de wind over het weiland. De stilte in huis is ondraaglijk.

De eerste dagen probeer ik mezelf wijs te maken dat ze gewoon boos is, dat ze straks weer binnenloopt met haar rugzak en haar scheve glimlach. Maar als de dagen verstrijken en haar telefoon uit blijft staan, groeit de paniek als onkruid in mijn borst. Ik bel haar vriendinnen – niemand heeft iets gehoord. Ik ga naar Daan’s moeder, een vrouw met een gezicht als een gesloten deur. ‘Ze zijn jong,’ zegt ze schouderophalend. ‘Ze zullen wel ergens logeren.’

Maar ik ken mijn dochter. Lotte belt altijd, zelfs als ze boos is. Ze laat me nooit zo lang in het ongewisse. Op dag vijf ga ik naar de politie in Drachten. De agent achter het loket kijkt me aan alsof ik overdrijf. ‘Mevrouw, uw dochter is achttien. Ze mag gaan en staan waar ze wil.’

‘Maar dit is niets voor haar!’ Mijn stem slaat over. ‘Ze zou nooit zomaar verdwijnen!’

Hij zucht en vult met tegenzin een formulier in. ‘We houden het in de gaten.’

De weken daarna zijn een waas van flyers ophangen, eindeloze telefoontjes en slapeloze nachten. Jan trekt zich steeds verder terug; hij vlucht in zijn werk op de boerderij. Mijn zoon, Bram, komt alleen nog thuis om te douchen en te slapen. We zijn een gezin geworden van schimmen die elkaar ontwijken.

Op een avond, als ik weer eens alleen aan tafel zit met Lotte’s lievelingsmok in mijn handen, barst ik uit tegen Jan. ‘Waarom doe jij niets? Waarom lijkt het je niets te kunnen schelen?’

Hij kijkt me aan met rode ogen. ‘Omdat ik niet wéét wat ik moet doen! Omdat ik bang ben dat we haar nooit meer terugzien!’

We huilen samen, voor het eerst sinds haar verdwijning.

De maanden slepen zich voort. De politie doet niets – of zo voelt het. Af en toe belt er iemand die denkt Lotte gezien te hebben in Leeuwarden of Groningen, maar telkens loopt het spoor dood. Ik word achterdochtig tegenover iedereen: Daan’s moeder die nooit iets wil zeggen; Lotte’s vriendin Kim die plots afstandelijk doet; zelfs Jan, die steeds vaker zwijgt.

Op een dag vind ik een briefje onder Lotte’s matras. Haar handschrift is slordig, haastig.

‘Mam, als er iets gebeurt… geloof niet alles wat je hoort.’

Mijn hart slaat over. Wat bedoelde ze? Was ze bang? Voor wie?

Ik ga opnieuw naar de politie met het briefje. Ze nemen het op in het dossier maar doen verder niets. ‘We hebben geen bewijs van een misdrijf,’ zegt de rechercheur.

Ik besluit zelf op onderzoek uit te gaan. Ik volg Daan naar zijn werk bij de bouwmarkt in Heerenveen en zie hoe hij lacht met zijn collega’s alsof er niets aan de hand is. Ik spreek Kim aan op straat; ze ontwijkt mijn blik.

‘Kim, alsjeblieft,’ smeek ik. ‘Weet jij iets?’

Ze kijkt om zich heen en fluistert: ‘Lotte was bang voor Daan. Hij werd soms agressief… Maar ze wilde niet dat iemand het wist.’

Mijn keel trekt samen van angst en woede. Waarom heeft niemand dit eerder gezegd?

Ik ga opnieuw naar Daan’s huis. Zijn moeder doet open en kijkt me kil aan.

‘Laat mijn zoon met rust,’ sist ze. ‘Jullie zoeken overal schuldigen behalve bij jezelf.’

Ik tril van woede als ik terug naar huis fiets door de motregen.

Thuis vind ik Jan op zolder tussen oude dozen te zoeken.

‘Wat doe je?’ vraag ik.

Hij houdt een foto omhoog van Lotte als klein meisje op het strand van Ameland. Zijn handen beven.

‘Ik weet niet meer wie we zijn zonder haar,’ fluistert hij.

De tijd verstrijkt – maanden worden jaren. De politie sluit het onderzoek af wegens gebrek aan aanknopingspunten. In het dorp wordt steeds minder over Lotte gesproken; mensen kijken me aan met medelijden of vermijden mijn blik.

Bram vertrekt naar Utrecht om te studeren en komt nauwelijks nog thuis. Jan en ik leven langs elkaar heen; we praten alleen nog over praktische zaken.

Toch geef ik niet op. Ik sluit me aan bij een groep ouders van vermiste kinderen in Leeuwarden; we delen verhalen, tips en hoop die soms bijna pijn doet.

Op een dag krijg ik een anoniem bericht via Facebook: ‘Zoek bij het oude gemaal buiten het dorp.’

Mijn hart bonkt in mijn keel terwijl ik Jan roep en samen rijden we erheen. Het gemaal is verlaten, overwoekerd door onkruid en herinneringen aan vroeger toen Lotte hier speelde met haar broer.

We zoeken urenlang maar vinden niets – behalve een oude sjaal die ooit van Lotte was, natgeregend en verweerd.

De politie neemt hem mee voor onderzoek maar vindt geen sporen.

De hoop sterft langzaam uit maar blijft toch gloeien als een kooltje onder as.

Op Lotte’s verjaardag zet ik elk jaar bloemen bij het gemaal en steek een kaars aan in haar kamer die nog precies zo is als vijf jaar geleden: posters aan de muur, haar lievelingsboek op het nachtkastje.

Soms denk ik dat ik haar stem hoor in het huis – een lach op de gang, voetstappen op de trap – maar telkens blijkt het wind of verbeelding.

Jan wordt stiller met de jaren; hij praat nauwelijks meer over Lotte. Soms betrap ik hem met tranen in zijn ogen als hij naar oude foto’s kijkt.

Bram komt op bezoek met zijn vriendin; hij praat over werk en studie maar vermijdt elk gesprek over zijn zus.

Op een avond zit ik alleen in Lotte’s kamer en fluister: ‘Waar ben je? Leef je nog? Heb je pijn?’

De stilte antwoordt niet.

Vijf jaar na haar verdwijning ben ik veranderd – harder misschien, maar ook vastberadener dan ooit om niet te vergeten wat er gebeurd is.

Soms vraag ik me af: hoe lang kun je hoop houden zonder gek te worden? En wie ben je nog als moeder als je je kind niet kunt beschermen?

Wat zouden jullie doen als je kind zomaar verdwijnt? Zou je ooit kunnen loslaten?