Alles voor het gezin: Het verhaal van een vrouw die zichzelf verloor
‘Waarom ben ik nooit genoeg geweest voor jou, Mark?’ Mijn stem trilt terwijl ik de lege koffiekop op het aanrecht zet. De stilte in de keuken is oorverdovend. Mark kijkt niet op van zijn telefoon. ‘Het gaat niet om genoeg zijn, Iris. Ik ben gewoon… op.’
Op. Dat ene woord echoot door mijn hoofd terwijl ik naar de regen luister die tegen het raam tikt. Mijn handen trillen. Ik wil schreeuwen, hem slaan, hem smeken te blijven – alles tegelijk. Maar ik doe niets. Ik sta daar, midden in onze keuken in Amersfoort, tussen de kruimels van het ontbijt van onze kinderen, en voel hoe mijn leven uit elkaar valt.
‘En de kinderen dan?’ fluister ik. ‘Wat zeg je tegen Eva en Bram?’
Hij haalt zijn schouders op. ‘Ze zijn niet dom, Iris. Ze merken allang dat het niet goed gaat.’
Ik wil hem tegenspreken, maar ik weet dat hij gelijk heeft. Eva is dertien en kijkt me al weken met grote, bange ogen aan als Mark weer eens laat thuiskomt. Bram is negen en vraagt steeds vaker of papa nog wel van mama houdt.
Die avond, als Mark zijn spullen pakt en de deur achter zich dichttrekt, voel ik me leeg. Alsof iemand het licht in mij heeft uitgeknipt. Ik loop naar de slaapkamer en trek Marks kussen tegen me aan. Zijn geur zit er nog in – aftershave en een vleugje koffie. Tranen prikken achter mijn ogen, maar ik laat ze niet toe. Niet nu. Niet waar de kinderen me kunnen horen.
De dagen daarna leef ik op de automatische piloot. Ik maak ontbijt, breng Bram naar school, help Eva met haar huiswerk. Maar alles voelt zwaar, alsof ik door stroop loop. Mijn moeder belt elke dag. ‘Je moet sterk zijn, meisje,’ zegt ze dan. ‘Voor de kinderen.’
Sterk zijn. Dat heb ik altijd gedaan. Mijn eigen dromen – psychologie studeren, een eigen praktijk beginnen – heb ik jaren geleden al opgegeven toen Mark promotie kreeg in Utrecht en we verhuisden voor zijn carrière. ‘We doen dit samen,’ zei hij toen nog. Maar samen betekende vooral dat ik thuisbleef voor de kinderen en hij lange dagen maakte op kantoor.
Op een avond zit ik met Eva aan tafel. Ze prikt in haar aardappels zonder te eten.
‘Mam?’
‘Ja lieverd?’
‘Is papa nu echt weg?’
Ik slik. ‘Ja, schatje. Papa woont nu ergens anders.’
Ze knikt langzaam, haar ogen vol tranen die ze niet laat vallen. ‘Komt hij nog terug?’
Ik weet het antwoord niet, maar ik lieg: ‘Misschien.’
Die nacht lig ik wakker en denk aan vroeger – aan hoe Mark en ik elkaar ontmoetten op een feestje van vrienden in Utrecht, hoe we samen door de grachten liepen en droomden over een huis vol kinderen. Waar is het misgegaan? Was het mijn schuld? Had ik harder moeten vechten?
De weken worden maanden. Mark komt elke woensdagavond langs om de kinderen te zien. Hij brengt cadeautjes mee – een nieuwe voetbal voor Bram, make-up voor Eva – maar zijn blik glijdt altijd snel weg als hij mij aankijkt.
Op een dag staat mijn zus Marloes onverwacht voor de deur.
‘Je ziet eruit alsof je een week niet geslapen hebt,’ zegt ze zonder omwegen.
‘Dank je,’ mompel ik.
Ze duwt me op de bank en zet thee.
‘Je moet weer aan jezelf denken, Iris.’
‘Hoe dan? Alles draait om de kinderen.’
‘Maar jij bestaat ook nog! Wanneer heb je voor het laatst iets voor jezelf gedaan?’
Ik weet het niet meer.
Marloes sleurt me mee naar een yogales in het buurthuis. Ik voel me ongemakkelijk tussen de andere vrouwen die soepel hun matjes uitrollen en lachen om elkaars verhalen over werk en vakanties. Maar als de les begint en ik mijn ogen sluit, voel ik voor het eerst in maanden iets van rust.
Na afloop drink ik thee met Marloes.
‘Je moet weer gaan studeren,’ zegt ze plotseling.
‘Studeren? Ik ben veertig! Wie zit er nou te wachten op een oude student?’
‘Jijzelf misschien? Je wilde toch altijd psycholoog worden?’
Die nacht kan ik niet slapen. De gedachte aan studeren maakt me bang én opgewonden tegelijk. Zou ik het kunnen? Tussen het werk als administratief medewerker bij de huisartspraktijk en het moederschap door?
De volgende dag zoek ik informatie op over deeltijdstudies psychologie aan de Open Universiteit. Het lijkt onmogelijk – geld, tijd, energie – maar ergens diep vanbinnen voel ik een sprankje hoop.
Als ik Mark vertel dat ik wil gaan studeren, lacht hij schamper.
‘Denk je echt dat je dat kunt combineren met de kinderen? Je hebt nu al moeite om alles draaiende te houden.’
Zijn woorden steken als messen, maar ik laat me niet kennen.
‘Ik ga het proberen,’ zeg ik zacht.
De eerste maanden zijn zwaar. Ik leer ’s avonds als de kinderen slapen, maak samenvattingen aan de keukentafel tussen de boterhammen en schoolboeken door. Soms huil ik van vermoeidheid als niemand kijkt.
Eva wordt stiller en trekt zich terug op haar kamer. Bram krijgt driftbuien op school en wordt geschorst omdat hij een klasgenoot heeft geslagen.
De schooldirecteur belt me op mijn werk.
‘Mevrouw van Dijk, we maken ons zorgen om Bram.’
Ik voel me falen als moeder én als student.
Op een avond barst Eva in tranen uit tijdens het eten.
‘Waarom moest papa weg? Was het mijn schuld?’
Mijn hart breekt.
‘Nee lieverd, het was nooit jouw schuld.’
Na dat gesprek besluit ik hulp te zoeken – voor mezelf én voor de kinderen. We gaan samen naar een gezinstherapeut in Utrecht. Het is confronterend om te praten over onze angsten en verdriet, maar langzaam komt er ruimte voor iets nieuws: hoop.
Langzaam begin ik mezelf terug te vinden. Ik haal goede cijfers voor mijn studie en krijg complimenten van mijn docent: ‘U heeft echt talent voor dit vak.’
Op een dag vraagt Eva of ze met mij mee mag naar yoga.
‘Misschien helpt het mij ook wel om rustiger te worden,’ zegt ze verlegen.
Samen rollen we onze matjes uit in het buurthuis. Voor het eerst sinds maanden zie ik haar glimlachen.
Mark komt minder vaak langs en begint een nieuwe relatie met een collega uit zijn kantoor in Utrecht. Als hij het me vertelt, voel ik jaloezie én opluchting tegelijk.
‘Ik hoop dat je gelukkig wordt,’ zeg ik tegen hem – en tot mijn verbazing meen ik het nog ook.
Op een zonnige lentedag sta ik met Bram en Eva op het station van Amersfoort. We wachten op de trein naar Amsterdam – een dagje uit, gewoon wij drieën.
Bram pakt mijn hand vast.
‘Mam?’
‘Ja jongen?’
‘Ik vind jou de liefste mama van de wereld.’
Tranen prikken in mijn ogen, maar deze keer laat ik ze stromen – van geluk.
’s Avonds als de kinderen slapen, kijk ik naar hun foto’s op de muur: kleine gezichten vol hoop en toekomst. En ineens weet ik: misschien heb ik mezelf verloren onderweg, maar stukje bij beetje vind ik mezelf terug – sterker dan ooit.
Soms vraag ik me af: hoeveel kun je verliezen voordat je jezelf kwijtraakt? En hoeveel moed heb je nodig om jezelf opnieuw uit te vinden? Wat denken jullie: is liefde voor anderen genoeg om jezelf gelukkig te maken – of moet je eerst leren houden van jezelf?