Je ging weg zodat ik geboren kon worden – Het verhaal van een Nederlandse vrouw over onvruchtbaarheid, familieverwachtingen en opnieuw beginnen

‘Waarom kun jij mij geen kind geven?’

De woorden van Martijn snijden als messen door de stilte. Mijn vork blijft halverwege hangen boven de dampende stamppot boerenkool. Ik kijk hem aan, zoekend naar een greintje mededogen in zijn blauwe ogen, maar vind alleen teleurstelling. Mijn hart bonkt in mijn keel. Ik wil iets zeggen, iets wat alles goedmaakt, maar mijn mond blijft droog en leeg.

‘Martijn, ik…’ begin ik, maar hij schudt zijn hoofd. ‘Nee, Iris. Ik kan niet meer. Het is altijd hoop en dan weer teleurstelling. Mijn moeder vraagt elke week wanneer we eindelijk met goed nieuws komen. Mijn vrienden hebben allemaal kinderen. En wij… wij blijven met lege handen.’

Ik voel hoe de tranen achter mijn ogen branden. De kamer lijkt kleiner te worden, de muren drukken op me. ‘Het is niet eerlijk,’ fluister ik. ‘Alsof ik dit wil. Alsof ik niet elke maand hoop dat het deze keer wél lukt.’

Hij staat op, schuift zijn stoel met een schurend geluid naar achteren. ‘Ik ga naar mijn moeder vanavond. Ik heb ruimte nodig.’

De voordeur valt dicht. De stilte die achterblijft is oorverdovend.

Die nacht lig ik wakker in ons bed, starend naar het plafond. Mijn gedachten razen: de vruchtbaarheidskliniek in Utrecht, de injecties, de hoopvolle blikken van mijn schoonmoeder tijdens verjaardagen, de geforceerde glimlach van mijn eigen moeder als ze weer eens vraagt of er ‘al nieuws’ is. Ik voel me leeg en schuldig tegelijk.

De volgende ochtend vind ik een briefje op het aanrecht: ‘Iris, ik heb tijd nodig om na te denken. Martijn.’

Ik bel mijn zusje, Sanne. Ze neemt op met haar gebruikelijke opgewektheid, maar als ze mijn stem hoort, slaat haar toon om.

‘Wat is er gebeurd?’

‘Martijn… hij is weg,’ snik ik.

‘Oh lieverd…’ Ze zwijgt even. ‘Kom hierheen. Je hoeft dit niet alleen te doen.’

Ik pak mijn tas en fiets door de regen naar haar appartement in Utrecht-Oost. Onderweg zie ik moeders met kinderwagens, vaders die hun kinderen naar school brengen. Het steekt.

Bij Sanne thuis krijg ik thee en een dekentje. Ze luistert zonder te oordelen terwijl ik alles eruit gooi: de vruchtbaarheidsbehandelingen die niets opleverden, de verwijten van Martijns familie, het gevoel dat ik faal als vrouw.

‘Het is niet jouw schuld,’ zegt Sanne zacht. ‘Soms gebeuren dingen gewoon. Je bent niet minder waard omdat je geen kinderen kunt krijgen.’

Maar diep vanbinnen geloof ik haar niet.

De weken die volgen zijn een waas van verdriet en schaamte. Mijn moeder belt elke dag, maar ik neem zelden op. Als ik haar eindelijk spreek, zegt ze: ‘Misschien moet je gewoon wat meer ontspannen, Iris. Je weet hoe dat gaat bij vrouwen in onze familie.’

Ik wil schreeuwen dat ontspanning geen eierstokken geneest, maar slik mijn woorden in.

Op een dag krijg ik een bericht van Martijn: ‘Kunnen we praten?’

We spreken af in een café aan de Oudegracht. Hij ziet er moe uit, ouder dan een paar weken geleden.

‘Ik heb nagedacht,’ begint hij. ‘Misschien willen we allebei iets wat niet kan. Misschien moeten we elkaar loslaten.’

Ik knik langzaam. De pijn is scherp, maar ergens ook verlichtend. Geen valse hoop meer.

De scheiding verloopt stroef. Martijns moeder stuurt me een bericht: ‘Jammer dat je onze familie geen kleinkind hebt kunnen geven.’ Ik delete het zonder te antwoorden.

Mijn vader zwijgt tijdens het familiediner, kijkt strak naar zijn bord terwijl mijn moeder over haar buurvrouw praat die net oma is geworden.

Sanne blijft mijn rots in de branding. Ze neemt me mee naar het strand van Scheveningen, waar we urenlang wandelen en praten over alles behalve kinderen en relaties.

Langzaam begin ik mezelf terug te vinden. Ik schrijf me in voor een cursus fotografie – iets wat ik altijd al wilde doen maar nooit durfde omdat ‘er straks toch een baby zou komen’. Ik ontmoet nieuwe mensen, lach weer om kleine dingen.

Op een avond zit ik op mijn balkon met een glas wijn en kijk uit over de stad. De lichten twinkelen als sterren aan de horizon. Voor het eerst in jaren voel ik me licht.

Toch blijft er een leegte. Op kraambezoek bij Sanne – inmiddels zwanger van haar eerste – voel ik het oude verdriet weer opborrelen als ze haar hand op haar buik legt en straalt van geluk.

‘Ben je oké?’ vraagt ze voorzichtig.

Ik knik en glimlach dapper. ‘Ja hoor,’ lieg ik.

Maar thuis huil ik tot ik in slaap val.

Op een dag ontmoet ik Jeroen tijdens een fotoworkshop in het Vondelpark. Hij heeft ook littekens – gescheiden, geen kinderen – maar samen vinden we rust in elkaars gezelschap. We praten urenlang over reizen, muziek en dromen die niets met ouderschap te maken hebben.

‘Misschien zijn wij gewoon anders,’ zegt hij op een avond terwijl we samen koken.

‘Misschien wel,’ zeg ik zacht.

We bouwen langzaam aan iets nieuws – geen gezin zoals anderen dat doen, maar wel liefdevol en vol mogelijkheden.

Soms denk ik terug aan Martijn en vraag me af of hij gelukkig is geworden met iemand anders, misschien zelfs vader is geworden zoals hij altijd wilde.

En soms vraag ik me af: hoeveel van wie we zijn wordt bepaald door wat we missen? Kun je echt gelukkig zijn als je grootste wens nooit uitkomt?

Wat denken jullie? Is geluk iets wat je kiest, of iets wat je overkomt?