“Ik dacht dat ik een dochter had opgevoed die voor haar eigen moeder zou zorgen, niet voor iemand anders”: Een botsing met mijn moeder terwijl ik zorg voor mijn zieke schoonmoeder

“Dus je kiest háár boven mij?” De stem van mijn moeder trilt, haar ogen priemen zich in de mijne. Ik voel mijn hart bonzen in mijn keel. Het is alsof ik weer zeven ben, klein en machteloos, terwijl de voordeur dichtslaat en mijn vader met onze spullen verdwijnt. Maar nu ben ik volwassen. Nu ben ik degene die moet kiezen.

“Dat is niet waar, mam,” probeer ik, maar mijn stem klinkt zwak. “Het is gewoon… ze heeft niemand anders.”

Mijn moeder schudt haar hoofd. “En ik dan? Denk je dat ik iemand heb? Jouw vader heeft ons achtergelaten, en nu laat jij mij ook in de steek.”

De kamer ruikt naar koffie en oude bloemen. Buiten regent het zachtjes tegen het raam van ons rijtjeshuis in Amersfoort. Ik voel de spanning in mijn schouders, alsof ik elk moment kan breken. Mijn moeder is altijd sterk geweest, maar sinds haar gezondheid achteruitgaat, lijkt ze kleiner, kwetsbaarder. Toch is haar stem nog steeds scherp als een mes.

Ik denk terug aan die dag, twintig jaar geleden. Mijn vader had alles meegenomen: de televisie, de stereo, zelfs de oude klok van oma. Mijn moeder en ik zaten op de vloer tussen lege dozen. Ze huilde niet. Ze keek alleen maar voor zich uit, haar handen trillend in haar schoot.

“Je moet sterk zijn, Lieke,” zei ze toen. “We hebben niemand behalve elkaar.”

En nu sta ik hier, tegenover haar, met het gevoel dat ik haar opnieuw verlies.

Mijn schoonmoeder, Riet, ligt al weken in het ziekenhuis in Utrecht. De artsen zeggen dat ze misschien nooit meer helemaal beter wordt. Mijn man, Jeroen, werkt fulltime als buschauffeur en kan er niet altijd zijn. Dus ga ik elke dag naar Riet toe: ik help haar eten, lees haar voor uit de krant, houd haar hand vast als ze bang is.

“Mam,” zeg ik zacht, “Riet is ook alleen. Haar man is al jaren dood. Ze heeft niemand behalve Jeroen en mij.”

Mijn moeder snuift. “Dat is niet jouw probleem. Jij bent míjn dochter.”

Ik voel tranen prikken achter mijn ogen. “Ik probeer er voor jullie allebei te zijn.”

Ze draait zich om en kijkt uit het raam. “Je vader zei altijd dat je moest kiezen voor jezelf. Kijk waar dat hem gebracht heeft.”

De stilte tussen ons is zwaar en vol verwijten.

’s Avonds fiets ik door de regen naar huis. Jeroen zit aan tafel met zijn hoofd in zijn handen. “Hoe was het bij je moeder?” vraagt hij zonder op te kijken.

“Niet goed,” zeg ik eerlijk. “Ze begrijpt het niet.”

Jeroen zucht diep. “Misschien heeft ze gelijk. Je hebt jezelf helemaal weggecijferd.”

Ik kijk hem aan, zoekend naar steun. “Wat moet ik dan doen? Riet alleen laten? Of mijn moeder?”

Hij haalt zijn schouders op. “Ik weet het niet meer, Lieke.”

’s Nachts lig ik wakker naast Jeroen. Ik hoor zijn ademhaling, zwaar en onregelmatig. Mijn gedachten razen: herinneringen aan mijn jeugd, aan de avonden dat mijn moeder me voorlas omdat we geen televisie meer hadden; aan de keren dat ze haar tranen verborg achter een glimlach.

De volgende dag ga ik weer naar het ziekenhuis. Riet glimlacht flauwtjes als ze me ziet.

“Dag meisje,” zegt ze met een schorre stem. “Je hoeft echt niet elke dag te komen hoor.”

Ik pak haar hand vast. “Ik wil het graag.”

Ze knijpt zachtjes in mijn vingers. “Je bent een goede dochter voor mij.”

Die woorden snijden dieper dan bedoeld.

Op weg naar huis bel ik mijn moeder. Ze neemt niet op. Ik probeer het nog eens, maar krijg alleen haar voicemail.

“Dag mam,” zeg ik aarzelend na de piep. “Ik hou van je. Ik probeer echt mijn best te doen.”

’s Avonds vind ik een briefje op de mat: ‘Lieke – als je tijd hebt voor iedereen behalve je eigen moeder, hoef je hier niet meer te komen.’

Mijn handen trillen als ik het lees.

Jeroen vindt me huilend op de bank. Hij slaat zijn armen om me heen.

“Misschien moet je even afstand nemen,” zegt hij zacht.

“Maar wat als ze iets overkomt?” snik ik.

Hij kijkt me aan met vermoeide ogen. “Wat als jij eraan onderdoor gaat?”

De dagen worden weken. Ik blijf voor Riet zorgen, maar elke keer als ik langs het huis van mijn moeder fiets, voel ik een steek van schuld en verdriet.

Op een avond krijg ik een telefoontje van de buurvrouw van mijn moeder.

“Lieke? Je moeder is gevallen in de tuin. Ze ligt nu in het ziekenhuis.”

Mijn hart slaat over.

In het ziekenhuis zie ik haar liggen: bleek, met een gebroken pols en blauwe plekken op haar gezicht.

Ze kijkt me aan zonder iets te zeggen.

“Ik ben hier nu,” fluister ik.

Ze draait haar hoofd weg.

De arts komt binnen en legt uit wat er gebeurd is: uitdroging, vermoeidheid, misschien een moment van duizeligheid.

Na het gesprek blijf ik naast haar zitten.

“Waarom heb je me niet gebeld?” vraag ik zacht.

Ze haalt haar schouders op. “Je was toch druk met je schoonmoeder.”

Ik voel woede opborrelen, maar ook medelijden.

“Mam… Ik kan niet alles tegelijk zijn.”

Ze kijkt me eindelijk aan, haar ogen nat van tranen.

“Ik ben gewoon bang om alleen te zijn,” fluistert ze.

Ik pak haar hand vast zoals ik dat bij Riet doe.

“Weet je nog toen papa wegging?” vraag ik zachtjes.

Ze knikt langzaam.

“We hadden toen alleen elkaar,” zeg ik. “Maar nu… nu heb jij mij nog steeds. Alleen moet ik soms ook voor anderen zorgen.”

Ze knijpt in mijn hand en voor het eerst in weken voel ik iets van vergeving tussen ons stromen.

Thuis kijk ik naar Jeroen terwijl hij koffie zet.

“Denk je dat het ooit goedkomt?” vraag ik hem.

Hij glimlacht flauwtjes. “Misschien niet zoals vroeger. Maar misschien wel op een nieuwe manier.”

’s Nachts lig ik wakker en denk aan alles wat er gebeurd is: aan verlies, aan liefde die soms pijn doet, aan keuzes die nooit zwart-wit zijn.

Hebben jullie ooit moeten kiezen tussen twee mensen van wie je houdt? Hoe weet je of je het juiste doet als iedereen iets anders van je verwacht?