Te laat voor vergeving – een familiegeschiedenis vol schuld en spijt
‘Waarom neem je nooit op als ik bel, Eva?’ De stem van mijn moeder trilt door de telefoon, scherp en vermoeid tegelijk. Ik kijk naar mijn scherm, zie haar naam – “Mama” – en voel de bekende steek van irritatie. ‘Mam, ik ben aan het werk. Je weet dat ik het druk heb,’ zucht ik, terwijl ik met één hand mijn laptop dichtklap en met de ander mijn voorhoofd masseer.
‘Druk, druk, altijd druk. Maar straks is het te laat, meisje.’ Haar woorden blijven hangen, zwaarder dan ik wil toegeven. Ik hoor haar ademhaling aan de andere kant van de lijn, hoor het tikken van de klok in haar woonkamer in Amersfoort.
‘Mam, alsjeblieft. Niet weer die preek.’
‘Je vader en ik zien je nooit meer. Je broertje komt tenminste nog langs.’
‘Jasper woont om de hoek! Ik moet met de trein, en…’
‘Altijd excuses.’
Ik slik. De stilte die volgt is pijnlijk. ‘Ik kom binnenkort langs, goed? Ik beloof het.’
‘Beloofd is beloofd,’ zegt ze zacht, maar ik hoor het ongeloof in haar stem.
Het gesprek blijft in mijn hoofd rondzingen als ik die avond in mijn kleine appartement in Utrecht naar het plafond staar. Mijn vriend Daan komt binnen, gooit zijn tas op de bank en kijkt me vragend aan. ‘Weer je moeder?’
Ik knik. ‘Ze begrijpt gewoon niet hoe druk ik het heb.’
Daan haalt zijn schouders op. ‘Misschien heeft ze wel een punt. Je bent er nooit.’
‘Jij ook al?’ snauw ik. Hij steekt zijn handen op en verdwijnt naar de keuken.
De dagen verstrijken. Werk, vrienden, afspraken – alles lijkt belangrijker dan een bezoek aan Amersfoort. Totdat die ene ochtend mijn telefoon weer gaat. Het is Jasper.
‘Eva, je moet nu komen. Mam is gevallen. Ze ligt in het ziekenhuis.’
Mijn hart slaat over. Ik spring in de trein zonder te douchen, zonder ontbijt. In het ziekenhuis ruikt het naar desinfectiemiddel en angst. Jasper zit ineengedoken op een plastic stoel.
‘Ze vraagt naar jou,’ zegt hij zonder op te kijken.
Ik loop haar kamer binnen. Mijn moeder ligt bleek en broos in bed, haar ogen gesloten. Haar hand ligt slap op het laken.
‘Mam?’ fluister ik.
Haar ogen gaan langzaam open. ‘Eva…’ Haar stem is nauwelijks hoorbaar.
‘Ik ben hier nu,’ zeg ik schor.
Ze glimlacht flauwtjes. ‘Te laat…’
Tranen prikken achter mijn ogen. ‘Nee, mam. Ik blijf bij je.’
Ze knijpt zachtjes in mijn hand. ‘Beloof me… dat je niet zo wordt als ik… Altijd wachten… altijd hopen…’
‘Mam, alsjeblieft…’
Maar haar ogen glijden alweer dicht.
De dagen daarna zijn een waas van wachten en hopen. Jasper en ik wisselen elkaar af aan haar bed. We praten nauwelijks met elkaar; de spanning tussen ons is tastbaar.
Op een avond barst hij los: ‘Waar was je al die tijd, Eva? Waarom moest ik altijd alles alleen doen?’
‘Ik had het druk! Werk, Daan…’
‘Altijd werk! Mam had jou nodig!’
Ik voel de woede in me opborrelen, maar ook de schaamte. ‘Het spijt me,’ fluister ik.
Hij draait zich om en kijkt uit het raam. ‘Dat zeg je altijd.’
De volgende ochtend overlijdt mijn moeder. Stilletjes, zonder nog iets te zeggen.
Op haar begrafenis regent het zachtjes. Mijn vader kijkt dwars door me heen; Jasper ontwijkt mijn blik. Daan staat onhandig naast me, zijn hand op mijn schouder.
Na afloop zitten we zwijgend aan de keukentafel in het ouderlijk huis. De stilte is ondraaglijk.
‘Weet je nog,’ begint Jasper plotseling, ‘hoe mam altijd appeltaart bakte als we ruzie hadden?’
Ik knik, tranen rollen over mijn wangen.
‘Misschien moeten we dat nu ook doen,’ zegt hij schor.
Samen staan we in de keuken, handen vol bloem en boter, herinneringen die zich mengen met spijt en verdriet.
Die nacht lig ik wakker in mijn oude slaapkamer. Alles is hetzelfde gebleven: de posters aan de muur, de geur van wasmiddel en lavendel. Maar niets voelt meer vertrouwd.
Ik denk aan alle keren dat ik niet opnam, niet langskwam, niet luisterde. Aan alle keren dat ik dacht dat er nog tijd genoeg was.
Wat blijft er over als je te laat bent met sorry zeggen? Kan liefde ooit genoeg zijn om spijt uit te wissen?