Geloven in het Onmogelijke: Mijn Gevecht Tegen Kanker

‘Waarom ik?’ De vraag galmt door mijn hoofd terwijl ik naar het witte plafond van het ziekenhuis staar. Mijn handen trillen, niet alleen van de kou in deze steriele kamer, maar vooral van angst. Ik hoor de stem van Vincent, mijn man, ergens in de verte: ‘Caroline, we komen hier samen doorheen. Je bent niet alleen.’

Ik wil hem geloven, maar op dit moment voelt het alsof ik in een diepe put zit waar geen licht meer binnenkomt. De chemo druppelt langzaam mijn aderen in. Het brandt. Alles brandt. Mijn hoop, mijn dromen, zelfs mijn geloof lijkt te smelten onder het gewicht van deze ziekte.

‘Caroline, luister je wel?’ Mijn moeder staat aan het voeteneinde van het bed. Haar stem klinkt bezorgd, maar ook streng. ‘Je moet sterk zijn. Denk aan de kinderen.’

Ik knik zwakjes. Natuurlijk denk ik aan Sophie en Bram. Hoe kan ik niet? Maar hoe leg je een meisje van acht en een jongen van vijf uit dat mama misschien niet beter wordt? Dat mama soms niet uit bed kan komen omdat haar lichaam haar verraadt?

Vincent pakt mijn hand. Zijn vingers zijn warm en stevig, maar ik voel de spanning in zijn grip. Hij probeert sterk te zijn voor mij, maar ik zie de angst in zijn ogen als hij denkt dat ik niet kijk.

‘Weet je nog,’ fluistert hij, ‘hoe we samen op het strand van Scheveningen stonden? Jij met je blote voeten in het zand, ik die beloofde dat ik je altijd zou beschermen?’

Ik glimlach flauwtjes. Dat strand lijkt nu zo ver weg. Toch klamp ik me vast aan die herinnering, alsof het een reddingsboei is in een woeste zee.

De dagen vervagen in elkaar. Chemotherapie volgt op chemotherapie. Mijn haar valt uit in plukken. Sophie huilt als ze me zonder sjaal ziet. Bram verstopt zich achter de bank als ik weer moet overgeven.

Op een avond, als de kinderen eindelijk slapen, barst Vincent uit:

‘Ik kan dit niet meer, Caroline! Ik ben bang om je te verliezen. Ik ben bang dat ik straks alleen achterblijf met twee kinderen die hun moeder missen!’

Zijn woorden snijden dieper dan de naalden in mijn arm. Ik wil hem troosten, maar ik heb zelf geen troost meer over.

‘Misschien moet je gewoon gaan,’ fluister ik. ‘Misschien is het makkelijker als je nu al afscheid neemt.’

Hij kijkt me aan alsof ik hem geslagen heb.

‘Hoe kun je dat zeggen? Denk je dat liefde zo werkt? Dat ik wegloop als het moeilijk wordt?’

We huilen samen, voor het eerst sinds maanden echt samen. Die nacht bid ik voor het eerst weer hardop:

‘God, als U er bent, geef me dan kracht. Niet alleen voor mij, maar ook voor Vincent en de kinderen.’

De volgende ochtend komt mijn zus Marieke langs. Ze brengt verse bloemen en haar eeuwige optimisme mee.

‘Je ziet er goed uit vandaag,’ zegt ze opgewekt.

Ik lach schamper. ‘Je hoeft niet te doen alsof, Marieke.’

Ze zucht en gaat naast me zitten.

‘Weet je nog hoe we vroeger samen hutten bouwden in het bos achter ons huis? Jij was altijd degene die doorging tot het donker werd.’

‘Nu is het altijd donker,’ zeg ik zacht.

Ze pakt mijn hand vast.

‘Maar jij bent nog steeds die Caroline. Je geeft niet op.’

Toch voel ik me steeds meer een last voor iedereen om me heen. Mijn moeder moppert dat Vincent te veel werkt en te weinig thuis is. Vincent verwijt haar dat ze zich overal mee bemoeit. De spanning loopt op tijdens het avondeten.

‘Misschien moeten we hulp zoeken,’ zegt Vincent op een avond voorzichtig.

Mijn moeder snuift verontwaardigd.

‘Hulp? We zijn toch geen zwakkelingen! In onze familie lossen we dingen zelf op.’

Ik voel me verscheurd tussen hun verwachtingen en mijn eigen onmacht.

Op een dag komt de dominee langs. Hij bidt met me en leest Psalm 23 voor: ‘Al ga ik door een dal van diepe duisternis…’

Ik huil zachtjes terwijl hij bidt. Voor het eerst voel ik iets van rust terugkeren in mijn hart.

De weken verstrijken. De chemo slaat aan, zeggen de artsen voorzichtig optimistisch. Maar de onzekerheid blijft knagen.

Op een ochtend vind ik Sophie op haar kamer met haar poppen.

‘Mama,’ zegt ze zacht, ‘word jij weer beter?’

Ik slik en trek haar dicht tegen me aan.

‘Ik weet het niet lieverd,’ fluister ik eerlijk. ‘Maar wat er ook gebeurt, ik blijf altijd van je houden.’

Die avond zitten Vincent en ik samen op de bank. Hij legt zijn arm om me heen.

‘Weet je wat ik vandaag dacht?’ zegt hij ineens. ‘Dat we misschien niet alles kunnen controleren, maar dat we wel samen kunnen kiezen hoe we hiermee omgaan.’

Ik knik en voel voor het eerst sinds maanden een sprankje hoop.

De volgende dag schrijf ik een brief aan mezelf:

‘Lieve Caroline,
Je bent sterker dan je denkt. Je mag bang zijn, je mag verdrietig zijn, maar vergeet nooit dat je geliefd bent – door God, door Vincent, door je kinderen en door jezelf.’

Langzaam begin ik weer te geloven in het onmogelijke – dat er licht kan zijn na zoveel duisternis.

Nu, maanden later, kijk ik terug op deze periode met gemengde gevoelens. De littekens blijven, zowel zichtbaar als onzichtbaar. Maar ook de liefde is gebleven – sterker dan ooit.

Soms vraag ik me af: wat betekent geloof als alles om je heen instort? Is het vasthouden aan hoop ondanks alles? Of is het juist durven loslaten?

Wat denken jullie: waar haal jij kracht uit als alles donker lijkt?