“Neem het kind maar, het kan me niets schelen. Maar geef me geld.” – Het verhaal van een moeder die haar kind verkocht
“Neem haar dan maar, het kan me niets schelen. Maar geef me geld, Mark.”
Die woorden galmden door de kleine woonkamer in ons rijtjeshuis in Amersfoort. Mijn moeder, Marijke, stond met haar armen over elkaar, haar blik koud en onverschillig. Mijn vader, Mark, keek haar aan met een mengeling van woede en ongeloof. Ik zat op de bank, mijn knieën opgetrokken onder mijn kin, en probeerde mezelf onzichtbaar te maken.
“Je meent dit niet,” fluisterde mijn vader. Zijn stem trilde. “Dit is je eigen dochter, Marijke.”
Mijn moeder haalde haar schouders op. “Het interesseert me niet meer. Ik ben er klaar mee. Maar ik wil wel geld zien.”
Ik was negen jaar oud en begreep niet alles wat er gebeurde, maar ik voelde de kilte in de kamer als een natte deken over mijn huid. Mijn ouders hadden al maanden ruzie. Eerst fluisterend achter gesloten deuren, later schreeuwend waar ik bij was. Het ging altijd over geld, over wie wat moest betalen, over wie mij moest ophalen van school, over wie het huis mocht houden. Maar nu ging het over mij. Ik was het onderwerp van hun handel.
Mijn vader stond op en liep naar het raam. Zijn schouders hingen slap. “Wat wil je dan?” vroeg hij zacht.
“Vijfduizend euro,” zei mijn moeder zonder blikken of blozen.
Ik voelde hoe mijn maag zich samenkneep. Was dat wat ik waard was? Vijfduizend euro?
De weken daarna waren een waas van stilte en spanning. Mijn moeder deed alsof ik niet bestond. Ze zette eten voor me neer zonder me aan te kijken, ze sloot de deur van haar slaapkamer als ik thuiskwam van school. Mijn vader kwam vaker langs, bracht me naar de speeltuin of naar de bibliotheek. Maar altijd hing er iets in de lucht dat ik niet kon benoemen.
Op een avond hoorde ik ze weer praten in de keuken. Mijn moeder klonk geërgerd: “Ik wil het nu geregeld hebben, Mark. Anders ga ik naar de rechter.”
Mijn vader zuchtte diep. “Je weet dat ik dat geld niet zomaar heb.”
“Dan verkoop je maar iets,” snauwde ze terug.
Die nacht lag ik wakker in mijn bed en luisterde naar het zachte tikken van de regen tegen het raam. Ik vroeg me af of andere kinderen ook zo waren – te koop voor geld dat hun ouders niet hadden.
Uiteindelijk kwam de dag dat mijn vader me ophaalde met een grote sporttas vol kleren en boeken. Mijn moeder stond in de deuropening met haar armen over elkaar.
“Dag, Sanne,” zei ze vlak.
Ik keek haar aan, wachtte op een knuffel of een aai over mijn hoofd. Maar ze draaide zich om en liep weg.
Mijn vader probeerde te glimlachen toen we in zijn oude Volvo stapten. “Het komt goed, meisje,” zei hij zacht.
Maar het kwam niet goed. Niet echt.
We verhuisden naar een flat aan de rand van Utrecht. Mijn vader werkte lange dagen als vrachtwagenchauffeur en was vaak moe als hij thuiskwam. Ik leerde mezelf om stil te zijn, om niet tot last te zijn. Op school vertelde ik niemand wat er gebeurd was. Als iemand vroeg waar mijn moeder was, zei ik dat ze verhuisd was naar Groningen voor haar werk.
’s Nachts droomde ik vaak dat mijn moeder terugkwam om me op te halen, dat ze spijt had en me weer wilde zien. Maar elke ochtend werd ik wakker met een leeg gevoel in mijn buik.
De jaren gingen voorbij. Mijn vader deed zijn best – hij kookte pannenkoeken op zondag, nam me mee naar het Spoorwegmuseum, probeerde grapjes te maken als hij zag dat ik verdrietig was. Maar er hing altijd iets tussen ons in: het besef dat hij mij had ‘gekocht’ van mijn eigen moeder.
Toen ik zestien werd, kreeg ik een brief van mijn moeder. Ze schreef dat ze nu samenwoonde met een nieuwe man in Rotterdam en dat ze hoopte dat het goed met me ging. Er stond geen uitnodiging in om langs te komen, geen vraag of ik haar wilde zien.
Ik heb nooit teruggeschreven.
Op mijn achttiende ging ik psychologie studeren in Amsterdam. Ik dacht dat als ik begreep waarom mensen elkaar pijn doen, waarom moeders hun kinderen kunnen verkopen voor geld, ik misschien mezelf ook zou begrijpen.
In mijn tweede jaar kreeg ik een relatie met Jeroen, een lieve jongen uit Haarlem met warme bruine ogen en een groot hart. Hij merkte al snel dat er iets was wat ik niet vertelde.
Op een avond zaten we samen op zijn studentenkamer, kaarslicht flakkerde op de muur.
“Waarom heb je nooit over je moeder verteld?” vroeg hij voorzichtig.
Ik slikte en keek naar mijn handen. “Omdat ze mij verkocht heeft,” fluisterde ik uiteindelijk.
Hij keek me aan met ongeloof en verdriet in zijn ogen. “Hoe kun je zoiets ooit verwerken?”
Ik haalde mijn schouders op. “Ik weet het niet.”
Jeroen hield me vast terwijl ik huilde – voor het eerst sinds jaren liet ik alles los wat ik had opgesloten.
Na die avond veranderde er iets in mij. Ik begon te praten met een studiegenoot die psychologie studeerde en later met een therapeut van de universiteit. Langzaam leerde ik dat wat er gebeurd was niet mijn schuld was – dat de waarde van een kind niet in euro’s uit te drukken is.
Toch bleef de vraag knagen: waarom? Waarom koos mijn moeder voor geld boven mij? Was haar haat voor mijn vader zo groot dat ze mij als ruilmiddel gebruikte?
Toen mijn vader ziek werd – longkanker door jaren roken – kwam alles weer boven. Ik verzorgde hem tot aan zijn dood; we spraken veel over vroeger.
“Ik heb gedaan wat ik kon,” zei hij op een avond terwijl hij naar buiten staarde.
“Ik weet het, pap,” zei ik zacht.
Na zijn dood stond ik alleen op zijn begrafenis. Geen familie meer behalve vage ooms en tantes die ik nauwelijks kende. Mijn moeder stuurde geen kaartje, geen bloemen.
Nu ben ik dertig en werk als psycholoog in Utrecht. Ik help kinderen die tussen hun ouders heen en weer geslingerd worden door ruzies en geldzorgen. Soms zie ik mezelf terug in hun ogen – die stille hoop op liefde die nooit helemaal verdwijnt.
Soms vraag ik me af: had het anders gekund? Had liefde kunnen winnen van geld? Of zijn sommige wonden gewoon te diep om ooit echt te helen?
Wat denken jullie? Kan iemand die zoiets heeft meegemaakt ooit echt leren vertrouwen? Of blijft er altijd iets stuk?