Toen ik hem weer zag: een reünie vol oude wonden
‘Waarom ben je eigenlijk gekomen, Eva?’ De stem van mijn zusje, Anne, galmt nog na in mijn hoofd terwijl ik de deur van het buurthuis in Utrecht open duw. Mijn handen trillen een beetje. ‘Omdat het tijd is om het verleden onder ogen te zien,’ had ik haar geantwoord, maar nu ik hier sta, weet ik niet meer of ik dat zelf geloof.
De zaal is gevuld met stemmen, gelach, het gekletter van glazen. Ik zie gezichten die ik ooit dagelijks zag, maar nu zijn ze getekend door de tijd. Rimpels, grijze haren, een andere blik in de ogen. Ik voel me plotseling oud, alsof de dertig jaar die voorbij zijn gevlogen me nu pas inhalen.
‘Eva! Wat leuk dat je er bent!’ Marijke komt op me af, haar armen wijd. Ze ruikt naar Chanel No. 5 en haar stem is nog net zo schel als vroeger. ‘Je bent niets veranderd!’ liegt ze vriendelijk. Ik glimlach en laat me omhelzen.
‘En jij dan? Je lijkt nog steeds op de koningin van de brugklas,’ grap ik, maar mijn stem klinkt hol. Mijn blik dwaalt over de groep. Ik zoek onbewust naar één gezicht – Mark. Mijn hart slaat over bij de gedachte aan hem, maar ik dwing mezelf om rustig te blijven.
‘Heb je gehoord van Peter? Gescheiden, alweer!’ Marijke rolt met haar ogen en trekt me mee naar een groepje bij het raam. Ik knik beleefd, luister half naar de verhalen over carrières, kinderen, scheidingen en vakanties naar Bali. Maar mijn gedachten dwalen af naar vroeger – naar die zomeravonden langs de Vecht, toen Mark en ik dachten dat de wereld aan onze voeten lag.
Plotseling valt het stil in de zaal. De deur zwaait open en daar staat hij. Mark. Zijn haar is grijzer, zijn schouders breder, maar zijn ogen – die diepblauwe ogen – zijn onveranderd. Mijn adem stokt. Het is alsof ik weer zeventien ben en mijn hart bonkt in mijn borst.
Hij ziet me staan. Even aarzelt hij, dan loopt hij recht op me af. ‘Eva,’ zegt hij zacht. Zijn stem is lager dan ik me herinner, maar nog steeds warm. ‘Wat fijn je te zien.’
Ik slik. ‘Mark…’ Meer krijg ik niet uit mijn mond.
‘Wil je even buiten lopen?’ vraagt hij. Zonder op antwoord te wachten, pakt hij mijn hand. Zijn aanraking is vertrouwd en vreemd tegelijk.
We lopen zwijgend naar buiten, de frisse avondlucht slaat om ons heen. Utrecht is veranderd – hippe koffietentjes waar vroeger fietsen stonden, elektrische scooters in plaats van brommers. Maar tussen ons lijkt niets veranderd.
‘Ik heb vaak aan je gedacht,’ zegt Mark uiteindelijk. ‘Vooral toen mijn moeder overleed.’
Ik voel een steek van schuld. ‘Het spijt me dat ik er toen niet was.’
Hij schudt zijn hoofd. ‘Het was niet jouw schuld. Maar… waarom ben je weggegaan, Eva? Waarom heb je nooit meer iets laten horen?’
De vraag die ik al dertig jaar vreesde. Ik kijk naar mijn schoenen, voel tranen branden achter mijn ogen.
‘Mijn vader verbood het,’ fluister ik. ‘Na die ruzie… Je weet wel.’
Mark knikt langzaam. ‘Die avond…’
Ik zie het weer voor me: mijn vader die schreeuwde dat Mark niet goed genoeg voor me was, dat zijn familie “problemen” had – alsof armoede besmettelijk was. Mijn moeder die stil bleef, zoals altijd. En ik, die Mark smeekte om te blijven vechten voor ons.
‘Ik was bang,’ zeg ik zacht. ‘Bang om alles kwijt te raken.’
Mark zucht diep. ‘En nu? Ben je gelukkig?’
De vraag overvalt me. Ben ik gelukkig? Ik denk aan mijn man, Jeroen – stabiel, betrouwbaar, maar nooit vurig geweest zoals Mark. Aan onze kinderen die hun eigen leven leiden en nauwelijks thuis zijn. Aan de leegte die steeds groter lijkt te worden naarmate de jaren verstrijken.
‘Ik weet het niet,’ geef ik toe.
Mark pakt voorzichtig mijn hand vast. ‘Weet je nog die nacht bij de Vecht? Toen we zwoeren dat we samen zouden ontsnappen?’
Ik glimlach door mijn tranen heen. ‘We waren zo jong…’
‘Maar het voelde echt,’ zegt hij fel. ‘Echter dan alles wat daarna kwam.’
We zwijgen weer. In de verte klinkt het geluid van een trein die vertrekt vanaf Utrecht Centraal – alsof het universum ons herinnert aan alle gemiste kansen.
‘Waarom ben jij nooit teruggekomen?’ vraag ik opeens.
Mark kijkt weg. ‘Mijn vader werd ziek. Ik moest voor hem zorgen. En toen… tja, het leven ging door.’
‘Heb je kinderen?’
Hij schudt zijn hoofd. ‘Nooit getrouwd geweest.’
Er valt een ongemakkelijke stilte tussen ons.
‘Denk je dat het anders had kunnen lopen?’ fluister ik.
Mark lacht bitter. ‘Misschien. Maar sommige dingen zijn sterker dan wijzelf – familie, verwachtingen… angst.’
We lopen terug naar binnen. De muziek is harder geworden; mensen dansen onhandig op hits uit de jaren negentig. Marijke zwaait naar me met een glas wijn in haar hand.
Anne staat ineens naast me, haar blik streng.
‘Wat doe je?’ sist ze zacht.
‘Niets,’ lieg ik.
Ze kijkt naar Mark en dan weer naar mij. ‘Je hebt een gezin, Eva.’
‘Dat weet ik,’ zeg ik scherp.
‘Laat het verleden rusten,’ fluistert ze nog voordat ze wegloopt.
Maar hoe laat je iets rusten wat nooit echt afgesloten is?
De avond vordert; Mark en ik wisselen blikken uit maar praten niet meer alleen. Toch voel ik zijn aanwezigheid als een elektrische lading in de lucht.
Als het feest afgelopen is en iedereen afscheid neemt, blijft Mark even staan bij de deur.
‘Mag ik je nog eens bellen?’ vraagt hij aarzelend.
Ik knik langzaam, voel hoe mijn hart opnieuw breekt en heelt tegelijk.
Thuis lig ik wakker naast Jeroen die zacht snurkt. Mijn gedachten razen: Wat als? Had ik moeten vechten? Kan liefde ooit echt verdwijnen?
Misschien zijn sommige vragen nooit helemaal te beantwoorden… Maar durf jij het verleden onder ogen te zien als het ineens voor je staat?