“Je zet ons voor schut, mam” – Mijn liefde na mijn zestigste en het oordeel van mijn kinderen
‘Mam, je zet ons echt voor schut!’ De stem van mijn dochter Eva trilt door de woonkamer, haar wangen rood van woede. Mijn zoon Bram kijkt me niet eens aan, zijn blik gefixeerd op zijn telefoon. Ik voel hoe mijn handen trillen terwijl ik de theepot neerzet. ‘Eva, ik begrijp dat het even wennen is, maar…’
‘Wennen? Mam, je bent zevenenzestig! Je hoort niet te daten, laat staan met een man als Henk!’
Henk. Zijn naam alleen al lijkt het huis te vullen met spanning. Ik hoor zijn lach nog in mijn hoofd, de zachte manier waarop hij mijn hand vasthoudt als we samen wandelen langs de Vecht. Maar nu, in mijn eigen huis, voel ik me een indringer in het leven dat ik zelf heb opgebouwd.
Na het overlijden van hun vader, nu alweer twaalf jaar geleden, was ik alleen. Eerst was er verdriet, daarna de leegte. De dagen werden weken, de weken maanden. Mijn leven bestond uit boodschappen doen bij de Albert Heijn, koffie drinken met buurvrouw Marijke en af en toe oppassen op de kleinkinderen. Ik was tevreden, dacht ik. Tot Henk.
We ontmoetten elkaar bij de bridgeclub in het dorpshuis. Hij had grijze krullen en ogen die altijd leken te lachen. In het begin praatten we alleen over het spel, over wie er vals speelde en wie altijd te laat was. Maar op een avond bleef hij langer hangen. ‘Wil je misschien samen een wandeling maken?’ vroeg hij zacht.
Die eerste wandeling langs de rivier voelde als thuiskomen. We praatten over alles: zijn vrouw was ook overleden, hij miste haar nog elke dag. Maar hij lachte ook om kleine dingen – een eend die struikelde over een tak, een kind dat zijn ijsje liet vallen. Ik voelde me weer gezien.
Toen ik Eva en Bram vertelde over Henk, was het alsof ik hun wereld op z’n kop zette. ‘Mam, je bent kwetsbaar,’ zei Bram. ‘Je weet niet wat die man wil.’ Eva was nog directer: ‘Je doet papa tekort.’
De weken daarna voelde ik me verscheurd. Overdag genoot ik van Henks gezelschap – we fietsten naar Weesp, aten kibbeling op de markt, lachten om oude herinneringen. Maar ’s avonds lag ik wakker, piekerend over Eva’s woorden. Was ik egoïstisch? Was het verkeerd om weer gelukkig te zijn?
Op een zondagmiddag kwam alles tot een uitbarsting. Eva stond plotseling voor de deur, haar dochtertje Noor aan haar hand. ‘Mam, we moeten praten.’
Noor rende meteen naar de speelgoedkist, maar Eva bleef in de gang staan. ‘Ik wil niet dat Noor Henk ontmoet,’ zei ze zacht maar beslist.
‘Waarom niet?’ vroeg ik verbaasd.
‘Omdat het raar is! Je hoort oma te zijn, geen verliefde puber.’
Ik voelde hoe mijn hart brak. ‘Dus omdat ik ouder ben, mag ik niet meer verliefd zijn?’
Eva zuchtte diep. ‘Het is gewoon… ongemakkelijk. Iedereen in het dorp praat erover.’
‘En wat zeggen ze dan?’
‘Dat je jezelf voor schut zet. Dat je niet over papa heen bent.’
Ik slikte de tranen weg die achter mijn ogen brandden. ‘Misschien ben ik nooit helemaal over papa heen,’ fluisterde ik. ‘Maar betekent dat dat ik nooit meer gelukkig mag zijn?’
Die avond belde Henk. ‘Hoe was je dag?’ vroeg hij opgewekt.
Ik kon alleen maar snikken.
‘Wil je dat ik kom?’ vroeg hij bezorgd.
‘Nee,’ zei ik zacht. ‘Misschien is het beter als we elkaar even niet zien.’
De weken daarna voelde alles leeg aan. De bridgeclub was ineens stil zonder Henks grapjes. Marijke probeerde me op te vrolijken met appeltaart en roddels over de buren, maar niets hielp.
Op een dag vond ik een briefje op de mat: ‘Lieve mam, sorry dat ik zo boos was. Ik snap gewoon niet hoe het moet zonder papa. Maar ik wil niet dat je ongelukkig bent. Liefs, Eva.’
Ik huilde toen ik het las – van opluchting, van verdriet, van alles tegelijk.
Langzaam probeerde ik weer contact te zoeken met Henk. Eerst een berichtje: ‘Hoe gaat het?’ Daarna een telefoontje: ‘Zullen we weer eens wandelen?’
Henk begreep het allemaal beter dan ik dacht. ‘Kinderen willen hun ouders niet zien veranderen,’ zei hij zacht terwijl we langs de Vecht liepen. ‘Ze willen vasthouden aan hoe het was.’
‘Maar ik ben veranderd,’ zei ik.
‘Dat mag ook,’ glimlachte hij.
Toch bleef het moeilijk met Eva en Bram. Op verjaardagen voelde Henk zich een buitenstaander; Bram maakte nauwelijks oogcontact en Eva hield Noor dicht bij zich alsof Henk haar iets zou kunnen afnemen.
Op een avond zat ik alleen aan tafel toen Bram binnenkwam.
‘Mam…’ begon hij aarzelend.
‘Ja?’
‘Sorry dat ik zo bot was. Ik mis papa ook nog steeds. Maar misschien moet ik accepteren dat jij verder wilt.’
Ik pakte zijn hand vast en voelde voor het eerst in maanden hoop.
Het is nu bijna twee jaar geleden dat Henk in mijn leven kwam. We zijn samen op vakantie geweest naar Texel – iets wat ik nooit had durven dromen na mijn zestigste. Eva en Bram accepteren hem langzaam; Noor noemt hem inmiddels ‘opa Henk’.
Toch blijft er soms twijfel knagen: heb ik mijn kinderen tekortgedaan door voor mezelf te kiezen? Of is dit juist wat zij moeten leren – dat geluk geen leeftijd kent?
Soms kijk ik naar Henk en voel ik me schuldig tegenover hun vader – maar dan denk ik aan al die jaren van eenzaamheid en weet ik: dit is mijn tijd om te leven.
Hebben we niet allemaal recht op geluk, ongeacht onze leeftijd? Of blijft loyaliteit aan het verleden altijd sterker dan verlangen naar de toekomst?