In de Schaduw van Mijn Eigen Huis: Een Moeder in Strijd

‘Waarom huil je nou alweer, Sanne? Je maakt Daan alleen maar onrustig zo.’ Mark’s stem klinkt geërgerd, zijn blik strak op zijn telefoon gericht terwijl ik met trillende handen onze huilende baby probeer te troosten. Het is drie uur ’s nachts. De regen tikt tegen het raam van ons appartement in Utrecht. Mijn ogen prikken van de vermoeidheid, mijn lijf voelt als lood.

‘Misschien kun jij hem even overnemen?’ fluister ik, hopend op een sprankje begrip. Maar Mark zucht alleen diep, draait zich om en mompelt: ‘Ik moet morgen vroeg werken. Jij hebt toch verlof?’

Dat was het moment waarop ik besefte dat alles veranderd was. Voor Daan’s geboorte waren Mark en ik een team. We lachten om kleine dingen, maakten plannen voor de toekomst. Maar nu lijkt het alsof er een muur tussen ons staat, opgebouwd uit slapeloze nachten, onuitgesproken frustraties en eenzaamheid.

De dagen vervagen in elkaar. Ik loop op mijn tenen door het huis, bang om Mark te storen. Hij werkt thuis, maar sluit zich op in zijn werkkamer. Als hij pauze heeft, scrollt hij door zijn telefoon of belt met zijn moeder. Zij weet altijd precies wat hij moet doen, zegt hij. ‘Mam zegt dat je Daan misschien te veel oppakt. Je moet hem ook laten huilen.’

Ik voel me falen. Alles wat ik doe lijkt verkeerd. De borstvoeding lukt niet goed, Daan huilt veel, en ik ben constant bang dat ik iets fout doe. Mijn moeder woont in Groningen en kan niet vaak langskomen. Mark’s moeder, Ria, woont om de hoek en komt bijna dagelijks langs. Ze neemt Daan uit mijn armen met een glimlach die net te strak is.

‘Laat mij maar even, Sanne,’ zegt ze dan. ‘Jij moet ook aan jezelf denken.’ Maar als ze denkt dat ik het niet hoor, fluistert ze tegen Mark: ‘Ze is zo onzeker. Misschien had ze beter wat langer kunnen wachten met kinderen.’

Op een dag, na weer een slapeloze nacht, bel ik mijn beste vriendin Lotte. We kennen elkaar sinds de middelbare school in Amersfoort. Ze was altijd degene die me begreep zonder woorden. Maar nu klinkt haar stem anders.

‘Misschien moet je het gewoon wat meer loslaten, San,’ zegt ze. ‘Je weet toch hoe Mark is. Je wist waar je aan begon.’

‘Maar Lotte, ik voel me zo alleen…’

‘Ja, maar je moet ook niet alles op hem afschuiven. Misschien verwacht je te veel.’

Haar woorden snijden dieper dan ik wil toegeven. Is dit allemaal mijn schuld? Ben ik te veeleisend? Ik hang op en staar naar de muur, waar de geboortekaartjes nog hangen – herinneringen aan felicitaties die nu zo leeg aanvoelen.

De dagen worden weken. Mark wordt afstandelijker. Hij komt later thuis van kantoor, zelfs als hij thuiswerkt. Soms ruik ik een parfum dat niet van mij is aan zijn jas, maar als ik ernaar vraag lacht hij het weg: ‘Je verbeeldt je dingen.’

Op een avond barst ik uit elkaar. Daan huilt al uren en ik kan niet meer stoppen met trillen.

‘Mark, alsjeblieft… Ik trek dit niet meer alleen!’

Hij kijkt me aan met een blik die ik niet herken – kil en moe.

‘Misschien moet je hulp zoeken,’ zegt hij zachtjes. ‘Dit is niet normaal meer.’

Ik voel me kleiner worden dan ooit tevoren.

De volgende dag staat Ria weer op de stoep.

‘Mark zegt dat je het zwaar hebt,’ zegt ze zonder omwegen. ‘Misschien moet Daan een paar dagen bij mij logeren? Dan kun jij uitrusten.’

Het idee alleen al doet mijn maag samentrekken. Mijn eigen kind weggeven omdat ik niet goed genoeg ben?

‘Nee,’ zeg ik zacht maar vastberaden. ‘Daan blijft bij mij.’

Ria kijkt me aan met een mengeling van medelijden en irritatie.

Die nacht lig ik wakker naast Mark, die zich van mij afwendt. Ik denk aan vroeger – hoe we samen fietsten langs de grachten, hoe we droomden over reizen en kinderen krijgen. Waar is dat gebleven?

Op een ochtend vind ik een berichtje op Mark’s telefoon van een collega: ‘Was gezellig gisteren… moeten we vaker doen ;)’ Mijn hart slaat over. Ik confronteer hem ermee.

‘Het is niks,’ zegt hij snel. ‘Gewoon werk.’

Maar zijn ogen ontwijken de mijne.

De weken erna leef ik op automatische piloot. Ik zorg voor Daan, probeer te slapen als hij slaapt, maar de angst knaagt aan me. Wat als Mark echt weggaat? Wat als ik alles verlies?

Op een dag belt mijn moeder onverwacht aan.

‘Sanne,’ zegt ze terwijl ze me stevig vasthoudt, ‘je hoeft dit niet alleen te doen.’

Ik breek eindelijk open en vertel haar alles – over Mark, over Ria, over Lotte’s woorden die nog steeds pijn doen.

‘Lieve schat,’ zegt ze zacht, ‘het is niet jouw schuld. Je doet wat je kunt.’

Met haar steun durf ik eindelijk naar de huisarts te gaan. Ik krijg hulp aangeboden – gesprekken met een psycholoog, praktische tips om het moederschap minder zwaar te maken.

Langzaam begin ik weer adem te halen.

Mark blijft afstandelijk, maar nu durf ik hem te confronteren.

‘Als jij geen deel wilt zijn van dit gezin, dan moet je dat zeggen,’ zeg ik op een avond terwijl Daan slaapt.

Hij kijkt me aan – voor het eerst echt – en zegt niets.

Een week later pakt hij zijn spullen en vertrekt naar zijn moeder.

Het huis voelt leeg maar ook lichter.

Lotte belt na een paar dagen.

‘Sorry Sanne… Ik had niet zo moeten reageren laatst.’

Ik weet niet of onze vriendschap ooit hetzelfde wordt, maar voor het eerst voel ik dat het oké is om voor mezelf te kiezen.

Daan lacht naar me vanaf zijn speelkleed en voor het eerst in maanden glimlach ik terug zonder pijn.

Soms vraag ik me af: had ik iets anders kunnen doen? Of was dit altijd al onvermijdelijk? Wat betekent het eigenlijk om een goede moeder te zijn – en wie bepaalt dat?