Het Geschenk dat Onze Familie Brak: Een Amsterdamse Woning als Vloek

‘Dus jij denkt echt dat jij meer recht hebt op dit huis dan ik?’ Bastiaan’s stem trilt van woede. Zijn handen zijn tot vuisten gebald op de keukentafel, waar de koffie koud is geworden. Ik kijk hem aan, mijn hart bonkt in mijn keel. ‘Het gaat niet om recht, Bas. Mam en pap hebben het zo bedoeld. Ze wilden dat ik hier zou wonen, omdat ik…’

‘Omdat jij altijd hun lievelingetje bent geweest!’ Hij springt op, zijn stoel schuift met een schurend geluid over de tegels. ‘Altijd alles voor Marloes. Altijd zij eerst.’

Ik wil iets zeggen, maar de woorden blijven steken. Mijn moeder, Ans, staat in de deuropening, haar gezicht bleek. ‘Kinderen, alsjeblieft…’ Maar haar stem klinkt zwak, alsof ze zelf niet meer gelooft in de vrede die ze probeert te bewaren.

Het begon allemaal zo onschuldig. Een paar maanden geleden zaten we met z’n allen in de tuin van mijn ouders in Amstelveen. De zon scheen, de vogels floten, en mijn vader, Henk, had net de barbecue aangestoken. Bastiaan was er met zijn vriendin Sanne en hun dochtertje Lotte. Ik was alleen; mijn relatie was net op de klippen gelopen.

‘We willen jullie iets vertellen,’ zei mijn moeder toen iedereen zat. Mijn vader knikte plechtig. ‘We hebben besloten het appartement in Amsterdam aan jullie te geven. Jullie mogen samen beslissen wat jullie ermee doen.’

Ik voelde een steek van blijdschap én onzekerheid. Dat appartement aan de Prinsengracht was hun trots – een klein, oud pandje met scheve vloeren en uitzicht op het water. Bastiaan lachte breeduit. ‘Wat een cadeau! Echt waar?’

Maar al snel bleek dat het geen cadeau was, maar een bron van ellende.

Bastiaan wilde het appartement verkopen en het geld delen. Hij had schulden, zei hij later, en Sanne wilde dolgraag een huis kopen in Haarlem. Ik daarentegen kon nergens anders heen; mijn huurcontract liep af en ik had geen spaargeld. Amsterdam was onbetaalbaar geworden voor mensen zoals ik – een basisschooljuf met een parttime contract.

‘Jij woont er nu toch al,’ zei Bastiaan op een dag kil. ‘Waarom zou ik dan niet gewoon mijn deel krijgen?’

‘Omdat mam en pap willen dat het in de familie blijft,’ zei ik zachtjes.

‘Dat zeggen ze nu, maar straks zijn ze er niet meer en dan zit ik met lege handen!’

De sfeer werd steeds grimmiger. Mijn ouders probeerden te bemiddelen, maar hun pogingen maakten het alleen maar erger. Mijn moeder huilde vaak; mijn vader trok zich terug in zijn schuurtje.

Op een avond stond Bastiaan ineens voor mijn deur. Het regende pijpenstelen; zijn jas was doorweekt.

‘Mag ik binnenkomen?’ vroeg hij schor.

We zaten zwijgend tegenover elkaar aan de keukentafel. ‘Weet je nog,’ begon hij na een tijdje, ‘dat we hier vroeger samen speelden? Dat we deden alsof we piraten waren en de grachten onze zee?’

Ik glimlachte flauwtjes. ‘Ja.’

‘Nu voelt het alsof jij de schat hebt gevonden en ik alleen achterblijf.’

‘Dat is niet eerlijk, Bas…’

‘Nee, misschien niet. Maar zo voelt het wel.’

De weken daarna werd alles alleen maar ingewikkelder. Sanne stuurde me boze appjes: “Jij verpest onze toekomst!” Mijn moeder belde elke dag om te vragen of we al hadden gepraat. Mijn vader zweeg.

Op een zondagmiddag barstte de bom tijdens een familie-etentje. Bastiaan stond op, gooide zijn servet op tafel en riep: ‘Als jullie zo graag willen dat Marloes alles krijgt, zeg het dan gewoon! Dan weet ik waar ik sta!’

Mijn moeder begon te huilen; mijn vader sloeg met zijn vuist op tafel. ‘Nu is het genoeg! Jullie maken deze familie kapot!’

Na die dag spraken Bastiaan en ik elkaar maandenlang niet meer. Mijn ouders werden stil en oud; hun huis voelde kil aan.

Ik probeerde het appartement te verkopen om Bastiaan zijn deel te geven, maar de makelaar zei dat het niet verstandig was in deze markt. Bovendien voelde het als verraad aan mijn ouders – zij hadden altijd gezegd dat ze wilden dat het huis in de familie bleef.

Op een avond zat ik alleen op de bank, kijkend naar de lichtjes op de gracht. Ik dacht aan vroeger – aan Bastiaan en mij op zolder, aan onze geheime taal, aan hoe we samen tegen de wereld waren.

Hoe kon één cadeau alles zo kapotmaken?

Uiteindelijk besloot ik Bastiaan te bellen.

‘Bas,’ zei ik zacht toen hij opnam.

Hij zweeg even. ‘Wat wil je?’

‘Ik wil dit niet meer. Niet zo.’

Hij zuchtte diep. ‘Ik ook niet.’

We spraken af in het Vondelpark, onder een oude kastanjeboom waar we als kinderen vaak speelden.

‘Misschien moeten we gewoon eerlijk zijn,’ zei ik. ‘Dit huis… het is geen cadeau als het ons uit elkaar drijft.’

Bastiaan knikte langzaam. ‘Misschien moeten we onze ouders vragen wat zij echt willen.’

Samen gingen we terug naar Amstelveen. Mijn ouders zaten zwijgend naast elkaar op de bank.

‘We willen weten wat jullie willen,’ zei Bastiaan zacht.

Mijn moeder keek ons aan met tranen in haar ogen. ‘We willen alleen maar dat jullie gelukkig zijn… samen.’

Mijn vader pakte onze handen vast. ‘Het huis is maar een huis. Jullie zijn onze kinderen.’

We besloten het appartement voorlopig te verhuren en de opbrengst te delen. Het was geen perfecte oplossing, maar het bracht rust.

Toch bleef er iets knagen – een gevoel van verlies dat niet meer goed te maken was.

Nu zit ik hier, kijkend naar de regen die zachtjes tegen het raam tikt.

Was dit huis ooit echt een geschenk? Of was het altijd al een last die te zwaar was voor onze schouders?

Hebben jullie ooit meegemaakt dat een cadeau juist alles kapotmaakte? Wat zou jij doen als je moest kiezen tussen familie en bezit?