“Ik wist al tien jaar van je affaires, maar speelde de gelukkige vrouw. Nu vertrek ik na 25 jaar huwelijk”

‘Weet je wat het ergste is, Erik?’ Mijn stem trilt, maar ik dwing mezelf hem aan te kijken. Zijn ogen flitsen kort naar me op, dan weer naar zijn telefoon. ‘Dat ik het al tien jaar weet. Tien jaar, Erik. En toch bleef ik.’

Hij zwijgt. Buiten tikt de regen tegen het raam van onze eengezinswoning in Amersfoort. De geur van zijn aftershave hangt nog in de gang, vermengd met de geur van vers gezette koffie. Het is zaterdagochtend, maar het voelt alsof de tijd stil staat.

‘Marjolein…’ begint hij, maar ik hef mijn hand. ‘Nee. Laat mij nu eens praten.’

Tien jaar geleden vond ik het eerste bewijs. Een vergeten sms op zijn oude Nokia, een naam die ik niet kende: “Tot straks, lief.” Mijn hart sloeg over, maar ik lachte het weg toen hij vroeg waarom ik zo stil was die avond. Ik was altijd goed in toneelspelen. De perfecte vrouw, de perfecte moeder. Voor onze kinderen – Lotte en Bram – en voor de buitenwereld.

‘Waarom heb je nooit iets gezegd?’ vraagt Erik nu zachtjes.

Ik lach bitter. ‘Omdat ik dacht dat het over zou gaan. Omdat ik dacht dat jij zou veranderen. Omdat ik bang was voor wat er zou gebeuren als ik het uit zou spreken.’

De afgelopen jaren waren een aaneenschakeling van leugens en halve waarheden. Ik hield mezelf voor dat het voor de kinderen beter was als we samenbleven. Dat een gezin bij elkaar houden belangrijker was dan mijn eigen geluk. Maar elke keer als ik hem betrapte op een nieuwe leugen – een parfumlucht die niet de mijne was, een vergeten e-mail, een plotselinge “zakentrip” naar Maastricht – voelde ik mezelf verder verdwijnen.

Mijn moeder zei altijd: ‘Een vrouw moet sterk zijn, Marjolein. Niet klagen, maar dragen.’ Dus droeg ik. Ik droeg het verdriet, de woede, de schaamte. Zelfs toen Lotte vorig jaar vroeg waarom papa zo vaak weg was, glimlachte ik en zei: ‘Papa werkt hard voor ons.’

Maar vannacht kon ik niet meer slapen. Ik lag naast Erik in bed en luisterde naar zijn ademhaling. Ineens voelde ik alleen maar leegte. Ik dacht aan wie ik vroeger was – een jonge vrouw met dromen, met plannen om te reizen, te schilderen, te leven. Waar was zij gebleven?

‘Ik vertrek,’ zeg ik nu hardop. Mijn stem klinkt vastberaden, sterker dan ik me voel.

Erik kijkt op, zijn gezicht vertrokken van ongeloof en angst. ‘Wat bedoel je? Je kunt niet zomaar…’

‘Jawel,’ onderbreek ik hem. ‘Ik kan het wel. En ik ga het doen.’

De kinderen zitten boven op hun kamers. Bram gamet met zijn vrienden; Lotte maakt huiswerk voor haar studie psychologie in Utrecht. Ze weten nog van niets.

‘En de kinderen dan?’ vraagt Erik wanhopig.

‘Ze zijn volwassen genoeg om te begrijpen dat hun moeder niet langer ongelukkig wil zijn.’

Hij zakt achterover in de stoel en wrijft over zijn gezicht. ‘Het spijt me,’ fluistert hij.

Ik voel tranen branden achter mijn ogen, maar ik laat ze niet toe. Niet nu.

De weken die volgen zijn een waas van gesprekken met advocaten, huilbuien onder de douche en lange wandelingen door het bos bij Soestduinen. Mijn zus Anouk belt elke dag: ‘Je bent zo dapper, Marjolein. Je verdient beter.’ Maar soms voel ik me allesbehalve dapper.

Op een avond zit Lotte tegenover me aan de keukentafel. Haar ogen zijn rood van het huilen.

‘Waarom heb je nooit iets gezegd, mam?’ vraagt ze zacht.

‘Omdat ik jullie wilde beschermen,’ antwoord ik eerlijk.

Ze schudt haar hoofd. ‘We hadden het toch gemerkt. Jullie waren nooit echt gelukkig.’

Bram reageert anders. Hij is boos – op mij, op zijn vader, op de situatie. ‘Je gooit alles weg!’ schreeuwt hij tijdens een ruzie.

‘Nee,’ zeg ik kalm, terwijl mijn handen trillen onder de tafel. ‘Ik kies eindelijk voor mezelf.’

De dagen worden weken, de weken maanden. Ik verhuis naar een klein appartement aan de rand van de stad. Het is kaal en stil, maar het is van mij. Voor het eerst in jaren schilder ik weer – grote doeken vol felle kleuren en wilde lijnen. Soms huil ik om wat geweest is; soms lach ik om wat nog komen gaat.

Erik belt af en toe. Soms klinkt hij boos, soms verdrietig, soms smekend of verwijtend.

‘Kunnen we niet opnieuw beginnen?’ vraagt hij op een avond.

Ik sluit mijn ogen en denk aan al die jaren waarin ik mezelf verloor om hem gelukkig te houden.

‘Nee, Erik,’ zeg ik zacht maar beslist. ‘Dit keer kies ik voor mezelf.’

Op een regenachtige zondagmiddag komt Anouk langs met appeltaart en wijn.

‘Weet je nog hoe we vroeger droomden van Parijs?’ lacht ze.

Ik glimlach terug en voel iets warms in mijn borst groeien – hoop misschien.

‘Misschien moet je gewoon gaan,’ zegt ze dan plotseling serieus.

Die nacht lig ik wakker en denk na over haar woorden. Waarom niet? Waarom zou ik niet eindelijk doen wat ík wil?

De volgende ochtend boek ik een ticket naar Parijs voor over drie weken.

De kinderen reageren verschillend als ik het vertel. Lotte knuffelt me stevig: ‘Je verdient dit zo, mam.’ Bram mompelt iets over egoïsme, maar in zijn ogen zie ik begrip – of misschien opluchting dat hij niet hoeft te kiezen tussen zijn ouders.

Op Schiphol sta ik even stil bij de gate en kijk om me heen naar alle mensen die vertrekken of thuiskomen. Mijn hart bonkt in mijn borstkas – van angst, van spanning, van vrijheid.

In Parijs loop ik urenlang door onbekende straten, drink koffie op terrassen en teken mensen in mijn schetsboek. Ik voel me licht en zwaar tegelijk; verdrietig om wat verloren is gegaan, dankbaar voor wat nog mogelijk is.

Soms denk ik terug aan Erik – aan hoe we ooit verliefd waren, aan hoe alles langzaam veranderde zonder dat we het echt doorhadden.

Was het laf om zo lang te blijven? Of juist moedig om uiteindelijk te vertrekken?

En hoe weet je eigenlijk wanneer het tijd is om jezelf op de eerste plaats te zetten?

Wat zouden jullie doen als je in mijn schoenen stond?