De Arts Die Eerst Betaald Wilde Worden: Een Nacht Vol Spijt

‘Nee, mevrouw Van Dijk, ik kan u niet helpen voordat u de rekening van vorige maand betaalt,’ zei ik, terwijl ik probeerde mijn stem neutraal te houden. Mijn handen trilden lichtjes boven het toetsenbord. Het was al laat, de regen tikte onophoudelijk tegen het raam van mijn praktijk in Utrecht, en ik verlangde naar huis, naar de warmte van mijn gezin. Maar haar ogen – die grote, vochtige ogen vol wanhoop – bleven me aankijken.

‘Maar dokter, mijn man… hij ademt zo raar. Ik weet niet wat ik moet doen. Alstublieft…’ Haar stem brak. Ik voelde een steek van medelijden, maar mijn hoofd was vol met rekeningen, de hypotheek, de studiekosten van mijn dochter Emma. De zorgverzekeraar had weer eens te laat betaald. Ik was moe van het vechten tegen het systeem.

‘Mevrouw Van Dijk, ik begrijp uw situatie, maar ik kan geen uitzonderingen meer maken. U weet hoe het werkt,’ zei ik zacht. Ze knikte, haar schouders zakten ineen. Ze draaide zich om en liep langzaam de praktijk uit, haar jas niet goed dichtgeknoopt tegen de kille novemberwind.

Die avond reed ik naar huis. Het was donker, de straten nat en glinsterend van de regen. Bij elk rood licht dacht ik aan haar gezicht. Had ik het juiste gedaan? Was dit wat het betekende om arts te zijn in Nederland anno nu? Mijn telefoon trilde in mijn jaszak – een bericht van mijn vrouw, Saskia: ‘Eten staat klaar. Emma is boos op je.’

Thuis was het stil. Emma zat met haar rug naar me toe aan tafel, oortjes in, haar bord onaangeroerd. Saskia keek me aan met die blik die ik zo goed kende – bezorgdheid vermengd met teleurstelling.

‘Je bent laat,’ zei ze zacht.

‘Drukke dag,’ mompelde ik terwijl ik mijn jas ophing.

‘Emma heeft je nodig. Ze heeft ruzie gehad op school en wilde met je praten.’

Ik zuchtte en liep naar Emma toe. ‘Lieverd, wat is er gebeurd?’

Ze keek me niet aan. ‘Laat maar, je hebt toch geen tijd.’

Haar woorden sneden dieper dan ik wilde toegeven. Ik voelde me schuldig – voor haar, voor mevrouw Van Dijk, voor iedereen die iets van me verwachtte.

Die nacht lag ik wakker. De regen sloeg harder tegen het raam. Mijn gedachten maalden: had ik mevrouw Van Dijk moeten helpen? Was geld echt belangrijker dan een mensenleven? Maar hoe moest ik anders rondkomen?

Om drie uur ’s nachts ging mijn telefoon. Ik schrok overeind. ‘Met dokter Jansen,’ fluisterde ik slaperig.

‘Dokter… het is… het is mijn man… hij… hij ademt niet meer…’ Het was mevrouw Van Dijk. Haar stem klonk gebroken.

Ik sprong uit bed, trok snel kleren aan en reed als een bezetene door de lege straten van Utrecht naar haar huis. Mijn hart bonsde in mijn keel. Wat als…

Toen ik aankwam, zat mevrouw Van Dijk op haar knieën naast haar man, die roerloos op de bank lag. Zijn gezicht was grauw, zijn borst bewoog niet meer. Ik voelde aan zijn pols – niets. Ik begon te reanimeren, maar diep vanbinnen wist ik dat het te laat was.

De ambulance arriveerde tien minuten later. De broeders namen het over, maar na een paar minuten schudden ze hun hoofd. Mevrouw Van Dijk huilde zachtjes, haar handen om haar gezicht geslagen.

‘Het spijt me zo,’ fluisterde ik terwijl ik naast haar ging zitten. ‘Het spijt me zó…’

Ze keek me aan met rode ogen vol verdriet én woede. ‘Als u gisteren gewoon was gekomen… misschien… misschien leefde hij dan nog.’

Ik kon niets zeggen. Alles wat ik ooit geleerd had over afstand bewaren als arts, over professionaliteit – het viel weg onder het gewicht van haar verdriet.

De dagen daarna voelde alles anders. In de praktijk was het stil; collega’s keken me ontwijkend aan nadat het nieuws zich verspreidde dat meneer Van Dijk was overleden nadat hij geen hulp kreeg vanwege een openstaande rekening.

Thuis was de sfeer gespannen. Emma vermeed me nog steeds; Saskia probeerde me te steunen maar wist niet hoe.

Op een avond barstte Emma uit: ‘Waarom help je mensen alleen als ze kunnen betalen? Is dat waarom je dokter bent geworden?’

Ik wist geen antwoord. Ik dacht aan mijn vader, die huisarts was in een klein dorpje in Friesland en altijd zei: ‘Een dokter helpt iedereen – geld komt later wel.’ Maar tijden waren veranderd… of had ík mezelf veranderd?

De weken verstreken. Mevrouw Van Dijk verhuisde uit schaamte en verdriet; haar huis stond leeg als een stille aanklacht in de straat.

Op een dag vond ik een briefje op mijn bureau: ‘Soms is menselijkheid belangrijker dan regels.’ Geen naam eronder, maar ik wist wie het geschreven had.

Sindsdien heb ik nooit meer iemand weggestuurd vanwege geld. Maar de spijt blijft – als een schaduw die altijd met me meeloopt.

Soms vraag ik me af: hoeveel kost een mensenleven eigenlijk? En wie bepaalt die prijs? Misschien kunnen jullie mij vertellen: wat zou jij doen als je in mijn schoenen stond?