“Eén kleinkind is genoeg!”: Hoe mijn schoonmoeder ons gezin uit elkaar dreef

‘Eén kleinkind is genoeg, Marloes. Jullie hoeven echt niet nog meer kinderen te krijgen.’

De woorden van mijn schoonmoeder, Ans, galmden na in mijn hoofd terwijl ik in de keuken stond, mijn handen trillend om het theekopje. Mijn man, Jeroen, zat zwijgend aan de eettafel. Hij keek me niet aan, alsof hij hoopte dat als hij maar lang genoeg zijn mond hield, het allemaal vanzelf over zou waaien.

‘Meen je dat nou, mam?’ vroeg hij uiteindelijk, zijn stem zacht maar gespannen.

Ans haalde haar schouders op. ‘Ik ben geen twintig meer, Jeroen. Ik heb niet de energie om op nog meer kinderen te passen. En eerlijk gezegd…’ Ze keek me aan, haar blik koud. ‘Eén kleinkind is voor mij genoeg. Meer hoeft niet.’

Ik voelde hoe mijn keel dichtkneep. Ik was drie maanden zwanger van ons tweede kindje en had gehoopt dat Ans blij zou zijn. Maar haar woorden sneedden dwars door mijn hart. Alsof ons tweede kind er niet toe deed, alsof het niet welkom was in de familie.

Die avond lag ik wakker naast Jeroen. Zijn rug naar me toe, zijn ademhaling zwaar. Ik wilde hem vragen wat hij dacht, of hij boos was op zijn moeder, of op mij. Maar ik durfde niet. De stilte tussen ons voelde als een muur.

De weken daarna werd alles anders. Ans kwam minder vaak langs. Als ze er wél was, draaide alles om onze oudste dochter, Lotte. Ze bracht cadeautjes mee, nam haar mee naar de speeltuin, maar over mijn zwangerschap werd met geen woord gerept. Zelfs toen mijn buik begon te groeien, deed ze alsof ze het niet zag.

Op een zondagmiddag zat ik met Lotte op schoot in de woonkamer toen Ans binnenkwam. Ze gaf Lotte een knuffel en keek me nauwelijks aan.

‘Mam,’ begon Jeroen voorzichtig, ‘wil je misschien een keer meegaan naar de verloskundige? Marloes vindt het spannend en…’

Ans onderbrak hem met een handgebaar. ‘Nee hoor, dat hoeft voor mij niet. Ik heb het allemaal al eens meegemaakt.’

Ik voelde tranen prikken achter mijn ogen. Lotte keek vragend naar me op. Ik glimlachte flauwtjes naar haar, maar vanbinnen voelde ik me leeg.

De maanden verstreken en de spanning groeide. Mijn ouders vroegen steeds vaker waarom Ans zo afstandelijk deed. Ik wist het zelf ook niet meer. Jeroen probeerde het uit te leggen: ‘Mam is gewoon zo, ze bedoelt het niet slecht.’ Maar ik geloofde hem niet meer.

Toen onze zoon Daan werd geboren, stuurde Ans een appje: ‘Gefeliciteerd met de baby.’ Geen bezoek, geen bloemen, niets. Mijn moeder kwam elke dag langs om te helpen, maar Ans bleef weg.

Op een dag stond ze ineens voor de deur. Ze had een cadeautje bij zich voor Lotte – een poppenhuis – en liep langs me heen alsof ik lucht was.

‘Wil je Daan niet even zien?’ vroeg ik voorzichtig.

Ze keek me aan met die kille blik die ik inmiddels zo goed kende. ‘Misschien later,’ zei ze kortaf.

Die avond barstte ik in tranen uit bij Jeroen. ‘Waarom doet ze zo? Waarom houdt ze niet van Daan?’

Jeroen zuchtte diep en wreef over zijn gezicht. ‘Ze is altijd zo geweest sinds papa overleed,’ zei hij zacht. ‘Ze kan niet goed omgaan met veranderingen.’

‘Maar dit is geen verandering,’ snikte ik. ‘Dit is haar kleinzoon!’

De maanden daarna probeerde ik alles om haar erbij te betrekken. Ik stuurde foto’s van Daan, nodigde haar uit voor zijn doop, maar steeds kreeg ik een excuus terug: te druk, te moe, geen zin.

Op Lottes vijfde verjaardag kwam de bom tot ontploffing. Ans arriveerde met een enorme taart en cadeaus voor Lotte – niets voor Daan. Toen ik haar vroeg waarom ze niets voor hem had meegenomen, haalde ze haar schouders op.

‘Hij merkt het toch niet,’ zei ze koel.

Voor het eerst voelde ik woede in plaats van verdriet. ‘Maar wij merken het wel! Daan hoort ook bij deze familie!’

Ans keek me aan met een blik vol verachting. ‘Jij hebt altijd al alles willen bepalen, Marloes,’ siste ze. ‘Misschien moet je eens leren dat niet alles om jou draait.’

Jeroen sprong ertussen. ‘Mam, hou op! Dit gaat nergens over!’

Ans stond op en pakte haar jas. ‘Als jullie zo graag een groot gezin willen, zoek het dan zelf maar uit.’

Ze vertrok en liet een ijzige stilte achter.

Na die dag zagen we haar maandenlang niet meer. Lotte vroeg steeds waar oma was en waarom ze niet meer kwam spelen. Ik wist niet wat ik moest zeggen.

Jeroen werd stiller en trok zich terug in zijn werk. Onze relatie kwam onder druk te staan; we maakten steeds vaker ruzie over kleine dingen – wie de boodschappen moest doen, wie Daan uit bed haalde als hij huilde.

Op een avond zat ik alleen aan tafel met een glas wijn toen mijn telefoon ging. Het was Ans.

‘Marloes,’ begon ze aarzelend, ‘ik wil praten.’

Mijn hart sloeg over van schrik én hoop tegelijk.

We spraken af in een café in het centrum van Utrecht. Ans zat al te wachten toen ik binnenkwam, haar handen gevouwen om een kop koffie.

‘Ik weet dat ik fout zit,’ begon ze zonder omwegen. ‘Maar sinds Kees – Jeroens vader – er niet meer is, voel ik me verloren. Lotte gaf me houvast… nog een kleinkind erbij voelde als te veel.’

Ik slikte en keek haar aan. ‘Maar Daan verdient toch ook liefde? Net als Lotte?’

Ans knikte langzaam. ‘Ik weet het… maar ik ben bang dat ik het niet kan geven.’

We praatten urenlang die avond – over verlies, over verwachtingen, over hoe moeilijk het is om familie te zijn als iedereen iets anders nodig heeft.

Langzaam begon er iets te veranderen tussen ons. Ans kwam af en toe langs voor koffie; soms nam ze zelfs Daan even op schoot. Het ging met kleine stapjes vooruit – soms weer twee achteruit – maar er was beweging.

Toch bleef er iets knagen: de pijn van die eerste maanden, de afstand die er nog steeds was tussen Jeroen en mij, de onzekerheid of het ooit echt goed zou komen.

Soms vraag ik me af: hoeveel pijn kunnen families elkaar aandoen voordat er iets breekt wat nooit meer te lijmen valt? En hoeveel liefde is er nodig om dat weer te helen?