Waarom kookt mijn moeder altijd voor mijn man?

‘Waarom kook je altijd voor hem, mam? Waarom nooit voor mij?’ Mijn stem trilde, maar ik kon het niet langer binnenhouden. Mijn moeder keek niet op van de pan waar ze in roerde. ‘Omdat hij het waardeert, Lieke. Jij bent altijd zo druk, zo gehaast. Je vader hield ook van mijn stoofpot.’

Ik voelde de woede in mijn borst bonzen. ‘Dus omdat ik niet ben zoals jij, krijg ik geen aandacht?’

Ze zuchtte diep en draaide zich eindelijk naar me om. ‘Je begrijpt het niet, meisje. Je begrijpt het gewoon niet.’

Misschien had ze gelijk. Misschien begreep ik het niet. Maar wat ik wel wist, was dat ik me steeds meer een buitenstaander voelde in mijn eigen huis. Mijn moeder was altijd al een vrouw van tradities geweest. Elke zondag stond ze om zes uur ’s ochtends op om appeltaart te bakken, zoals haar moeder dat ook deed. Maar sinds ik met Mark was getrouwd, leek ze haar liefde voor koken vooral op hem te richten.

Mark genoot ervan. Hij prees haar stoofschotels, haar erwtensoep, haar stamppot met rookworst. ‘Je moeder kookt beter dan elke chef in Amsterdam,’ zei hij vaak lachend tegen mij, terwijl hij zijn bord leegschraapte.

Ik lachte dan mee, maar vanbinnen voelde ik iets knagen. Alsof er een onzichtbare muur tussen mij en de mensen die ik het meest liefhad was opgetrokken.

‘Misschien moet je gewoon wat vaker thuis zijn,’ zei Mark op een avond toen ik weer eens laat thuiskwam van mijn werk bij de uitgeverij. ‘Je moeder vindt het gezellig als je er bent.’

‘Gezellig voor wie?’ snauwde ik terug. ‘Voor jou zeker.’

Hij keek me verbaasd aan. ‘Wat bedoel je daarmee?’

Ik draaide me om en liep naar boven, mijn hart bonzend in mijn keel.

Die nacht lag ik wakker, luisterend naar het zachte gerommel van stemmen beneden. Mijn moeder en Mark lachten samen in de keuken, terwijl ik in bed lag met mijn gedachten als een storm in mijn hoofd.

De weken gingen voorbij en de spanning groeide. Ik probeerde het te negeren, probeerde mezelf wijs te maken dat ik jaloers was op iets onbenulligs. Maar het gevoel bleef.

Tot die ene avond.

Het was een donderdag, regen sloeg tegen de ramen van de tram terwijl ik eerder dan gepland naar huis reed. Mijn hoofd tolde van vermoeidheid en frustratie na een ruzie met mijn baas. Ik wilde alleen maar naar bed, weg van alles.

Toen ik de voordeur opendeed, hoorde ik hun stemmen uit de keuken komen. Zacht, bijna samenzweerderig.

‘Mark, alsjeblieft…’ hoorde ik mijn moeder fluisteren.

‘Het is niet eerlijk tegenover Lieke,’ antwoordde Mark met een stem die ik nauwelijks herkende.

Mijn hart bonsde in mijn keel terwijl ik dichterbij sloop. Door de kier van de deur zag ik hoe ze tegenover elkaar stonden aan de keukentafel. Mijn moeder hield Marks hand vast.

‘We moeten ermee stoppen,’ zei ze zacht. ‘Ze verdient beter dan dit.’

Mark knikte langzaam. ‘Ik weet het. Maar…’

Ik kon niet langer luisteren. Ik duwde de deur open en ze schrokken allebei op.

‘Wat is hier aan de hand?’ Mijn stem klonk schor en vreemd.

Mijn moeder liet Marks hand los alsof ze zich aan een hete pan had gebrand. ‘Lieke…’

Mark keek me aan met ogen vol schuldgevoel. ‘Het spijt me.’

De stilte die volgde was ondraaglijk.

‘Hoe lang al?’ vroeg ik uiteindelijk, mijn stem nauwelijks hoorbaar.

Mijn moeder wreef zenuwachtig haar handen af aan haar schort. ‘Sinds je vader overleed… We waren allebei zo alleen.’

‘En ik dan?’ riep ik uit. ‘Was ík er niet? Was ík niet genoeg?’

Mark stond op en probeerde me aan te raken, maar ik deinsde achteruit.

‘Blijf van me af!’ schreeuwde ik.

Tranen brandden achter mijn ogen terwijl de waarheid langzaam tot me doordrong: mijn moeder had niet alleen voor Mark gekookt uit liefde voor traditie of uit zorgzaamheid – ze had gekookt om hem bij zich te houden, om zichzelf minder alleen te voelen na het verlies van mijn vader. En Mark… Mark had zich laten troosten door haar warmte, haar aandacht – dingen die ik hem blijkbaar niet meer kon geven.

Die nacht sliep ik niet. Ik liep door het huis dat ineens vreemd en koud aanvoelde. De geur van stoofpot hing nog in de lucht, maar het bracht geen troost meer.

De dagen daarna probeerden ze met me te praten, maar ik sloot mezelf op in mijn kamer of vluchtte naar buiten, dwalend door de regenachtige straten van Utrecht. Mijn vrienden begrepen er niets van – hoe leg je zoiets uit?

Op een avond zat ik op een bankje langs de Oudegracht, starend naar de weerspiegeling van de lantaarns in het water. Een oude vrouw naast me stak een sigaret op en zei: ‘Soms doen mensen domme dingen uit eenzaamheid.’

Ik knikte zwijgend.

Uiteindelijk besloot ik dat ik weg moest gaan – uit het huis waar alles herinnerde aan wat verloren was gegaan. Ik vond een klein appartementje in Lombok en begon opnieuw. Mijn moeder stuurde elke week een kaartje met recepten en excuses; Mark probeerde me te bellen, maar ik nam nooit op.

Soms vraag ik me af of vergeving mogelijk is – of liefde ooit genoeg kan zijn om zulke diepe wonden te helen.

Hebben jullie ooit iemand moeten vergeven die je zo diep heeft gekwetst? Of is er een grens waar je niet meer overheen kunt?