Op het schoolplein van schaamte: Mijn strijd voor de waardigheid van mijn zoon
‘Papa, waarom doen ze zo gemeen tegen mij?’ Bas’ stem trilt als hij zijn jas aan de kapstok hangt. Zijn ogen zijn rood, zijn schouders hangen slap. Ik voel een steek in mijn borst, een mengeling van woede en machteloosheid. ‘Wie, jongen?’ vraag ik zacht, terwijl ik hem naar me toe trek. ‘De jongens uit groep acht… Ze zeggen dat ik raar ben. Dat ik stinkt. Vandaag gooiden ze mijn brood in de prullenbak.’
Mijn hoofd bonkt. Ik wil naar school rennen, schreeuwen tegen die kinderen, tegen hun ouders, tegen de leraren die dit laten gebeuren. Maar ik weet dat ik voorzichtig moet zijn. Bas is al zo kwetsbaar. ‘Heb je het aan meester Van Dijk verteld?’ vraag ik. Hij schudt zijn hoofd. ‘Hij zei dat ik me niet zo moest aanstellen.’
Die avond zit ik aan de keukentafel met mijn vrouw, Marieke. Ze staart naar haar thee, haar handen trillen licht. ‘We moeten iets doen, Jeroen,’ fluistert ze. ‘Dit kan zo niet langer.’
De volgende ochtend loop ik met Bas naar school. Zijn hand in de mijne voelt klam en klein. Op het schoolplein zie ik de groep jongens staan: Daan, Tim en die grote, Luuk. Ze lachen hard als ze Bas zien aankomen. Ik voel mijn vuisten ballen. ‘Laat je niet gek maken, Bas,’ zeg ik zacht.
Binnen in de klas spreek ik meester Van Dijk aan. ‘Mijn zoon wordt gepest,’ begin ik, mijn stem beheerst maar scherp. Hij zucht, kijkt me nauwelijks aan. ‘Kinderen plagen elkaar nu eenmaal, meneer De Vries. Daar groeien ze van.’
‘Dit is geen plagen,’ zeg ik fel. ‘Dit is pesten. Mijn zoon huilt elke avond.’
Hij haalt zijn schouders op. ‘We hebben het druk genoeg met de Cito’s en het nieuwe lesprogramma. Misschien moet Bas wat weerbaarder worden.’
Ik loop woedend de school uit. Buiten zie ik Bas staan, alleen, terwijl de andere kinderen in groepjes giechelen en fluisteren. Marieke belt me die middag op mijn werk. ‘Het is weer gebeurd,’ zegt ze snikkend. ‘Ze hebben hem opgesloten in het fietsenhok.’
Die avond barst de bom thuis. Bas gooit zijn bord op de grond, schreeuwt dat hij niet meer naar school wil. Marieke huilt, ik schreeuw terug – niet op hem, maar op de situatie, op mijn eigen onmacht.
‘Waarom doet niemand iets?’ roep ik uit.
‘Misschien omdat niemand om ons geeft!’ gilt Marieke terug.
De stilte die volgt is ijzig.
Dagen worden weken. Ik schrijf brieven naar de directeur, naar de ouderraad, zelfs naar de onderwijsinspectie. Steeds krijg ik hetzelfde antwoord: “We nemen uw zorgen serieus.” Maar er verandert niets.
Op een avond zit ik met mijn broer Pieter in de kroeg in het centrum van Utrecht. Hij kijkt me aan over zijn biertje. ‘Je moet harder zijn, Jeroen,’ zegt hij. ‘Ga naar de krant, zet het op Facebook! Laat ze zien wat er gebeurt.’
Ik twijfel. Wil ik Bas’ pijn zo openbaar maken? Maar als ik hem die nacht hoor huilen in zijn kamer, weet ik dat ik geen keuze heb.
De volgende dag schrijf ik een lange post op Facebook: “Mijn zoon wordt gepest op basisschool De Regenboog en niemand doet iets.” Binnen een uur stromen de reacties binnen. Ouders delen hun eigen verhalen, anderen bieden hulp aan.
De directeur belt me boos op: ‘Dit had u intern moeten houden!’
‘En wanneer zou er dan iets gebeuren?’ bijt ik hem toe.
Er komt een ouderavond. De aula zit vol gespannen gezichten. De moeder van Daan staat op: ‘Mijn zoon pest niet! Uw kind is gewoon anders.’
Ik voel mijn woede koken. ‘Anders? Omdat hij stil is? Omdat hij liever leest dan voetbalt?’
De sfeer wordt grimmig; ouders kiezen partij, stemmen verheffen zich.
Na afloop loop ik met Bas naar huis. Hij kijkt me aan met grote ogen: ‘Papa, waarom vinden mensen mij niet leuk?’
Ik slik de brok in mijn keel weg. ‘Soms zijn mensen bang voor wat ze niet begrijpen,’ zeg ik zacht.
Thuis barst Marieke in tranen uit als ze hoort hoe het gegaan is. ‘We moeten hem van school halen,’ zegt ze beslist.
Maar Bas wil niet weg. ‘Dan winnen zij toch?’ zegt hij dapper.
We besluiten samen te vechten.
Elke dag loop ik met Bas naar school en haal hem weer op. We praten met andere ouders; sommigen ontwijken ons, anderen knikken begripvol.
Langzaam verandert er iets. De juf van groep zeven begint Bas te betrekken bij haar lessen; een paar kinderen nodigen hem uit voor hun verjaardagsfeestje.
Maar het blijft moeilijk. Op een dag komt Bas thuis met een blauw oog.
‘Ze hebben me weer gepakt bij het fietsenhok,’ zegt hij zacht.
Ik voel me verslagen.
Die avond zit ik alleen in de woonkamer, starend naar een foto van Bas als peuter – lachend, onbezorgd.
Waar is dat jongetje gebleven?
Ik besluit opnieuw te schrijven – dit keer aan de wethouder van onderwijs in Utrecht.
Weken gaan voorbij zonder antwoord.
Dan ineens staat er een journalist van het AD op de stoep. Ze heeft mijn Facebookpost gelezen en wil ons verhaal brengen.
Bas twijfelt, maar stemt toe zolang zijn gezicht niet herkenbaar in beeld komt.
Het artikel verschijnt en veroorzaakt opschudding: andere ouders melden zich met soortgelijke verhalen over De Regenboog.
De school wordt onder druk gezet; er komt een extern onderzoek naar het pestbeleid.
Langzaam begint er iets te veranderen: pestcoördinatoren worden aangesteld, leraren krijgen trainingen.
Maar voor Bas komt het te laat: hij blijft angstig, wantrouwend tegenover andere kinderen.
Op een avond zit hij naast me op de bank en vraagt: ‘Papa, denk je dat het ooit beter wordt?’
Ik weet het niet zeker – maar ik hoop het vurig.
Soms vraag ik me af: hoeveel kinderen lopen er nog rond zoals Bas? En hoeveel ouders voelen zich net zo machteloos als wij? Wat zou jij doen als jouw kind werd buitengesloten?