Breekpunt: Mijn Strijd om Mijn Eigen Leven

‘Waarom ben je nu alweer zo laat, Marije?’ Bastiaans stem klinkt scherp door de kleine keuken. De geur van aangebrande aardappels hangt in de lucht, en ik voel hoe mijn schouders zich automatisch spannen. Ik zet mijn tas neer, kijk naar de klok – twintig over zeven. ‘De trein had vertraging, Bas. En ik moest nog langs de supermarkt omdat er niks meer in huis was.’

Hij zucht overdreven hard, gooit zijn vork neer. ‘Altijd hetzelfde liedje met jou. Je werkt te veel. Je denkt alleen maar aan jezelf.’

Ik slik. Mijn handen trillen als ik het plastic tasje uitpak. ‘Ik werk omdat we anders de huur niet kunnen betalen,’ fluister ik, maar hij hoort het niet – of wil het niet horen.

Het is al maanden zo. Misschien jaren. Bastiaan, mijn man sinds acht jaar, is ooit charmant geweest. Hij kon me laten lachen als niemand anders. Maar nu? Nu lijkt hij alleen nog maar teleurgesteld in alles wat ik doe. Hij werkt parttime bij zijn broer in de fietsenwinkel, maar meestal zit hij thuis op de bank, FIFA te spelen met zijn vrienden of eindeloos te scrollen op zijn telefoon.

Mijn moeder zegt altijd: ‘Marije, je moet voor jezelf kiezen.’ Maar hoe doe je dat als je elke dag het gevoel hebt dat je faalt? Als je dochtertje van zes vraagt waarom papa altijd boos is? Als je ’s nachts wakker ligt en je afvraagt waar het misging?

‘Mama, mag ik een ijsje?’ Sofie’s stemmetje klinkt vanuit de woonkamer. Ik glimlach naar haar, probeer mijn tranen weg te slikken. ‘Natuurlijk lieverd, pak er maar eentje uit de vriezer.’

Bastiaan kijkt me vernietigend aan. ‘Ze heeft al genoeg suiker gehad vandaag.’

‘Laat haar nou eens kind zijn,’ zeg ik zachtjes, maar hij negeert me.

’s Avonds lig ik in bed naast hem. Hij snurkt zachtjes, terwijl ik naar het plafond staar. Mijn gedachten razen. Hoe ben ik hier beland? Ik was ooit een vrolijke student aan de Universiteit van Amsterdam, vol dromen en plannen. Ik wilde reizen, schrijven, misschien zelfs een boek uitbrengen. Maar toen kwam Bastiaan – knap, grappig, met die ondeugende glimlach – en alles leek mogelijk.

We trouwden jong. Te jong misschien. Binnen twee jaar was Sofie er. En toen begon het langzaam te veranderen. Eerst kleine opmerkingen: ‘Je ziet er moe uit.’ ‘Waarom doe je nooit meer leuke dingen?’ Daarna grotere verwijten: ‘Je bent nooit thuis.’ ‘Je bent geen goede moeder.’

Ik probeerde alles goed te doen. Werken als doktersassistente in het ziekenhuis, Sofie naar school brengen, koken, schoonmaken, luisteren naar Bastiaans eindeloze verhalen over hoe oneerlijk het leven was. Maar niets was ooit genoeg.

Op een avond zit ik met mijn moeder aan de keukentafel. Ze kijkt me doordringend aan. ‘Marije, dit kan zo niet langer. Je bent jezelf kwijt.’

Ik barst in tranen uit. ‘Maar wat moet ik dan? Ik kan Sofie toch niet zomaar haar vader afnemen?’

Ze pakt mijn hand vast. ‘Sofie heeft meer aan een gelukkige moeder dan aan een ongelukkig gezin.’

Die woorden blijven dagenlang door mijn hoofd spoken.

Een week later gebeurt het onvermijdelijke. Bastiaan komt thuis met een kater en begint te schreeuwen omdat het eten niet klaarstaat. Sofie huilt in haar kamer. Ik voel iets knappen in mij.

‘Dit is genoeg,’ zeg ik plotseling hardop.

Bastiaan kijkt verbaasd op. ‘Wat bedoel je?’

‘Ik ben er klaar mee. Met alles. Met jouw verwijten, jouw luiheid, jouw onverschilligheid.’ Mijn stem trilt, maar ik blijf hem aankijken.

Hij lacht spottend. ‘Wat ga je doen dan? Weglopen?’

‘Ja,’ zeg ik zachtjes maar vastberaden.

Die nacht slaap ik op de bank. De volgende ochtend pak ik mijn spullen en breng Sofie naar mijn moeder. Bastiaan probeert me tegen te houden, schreeuwt dat ik egoïstisch ben, dat ik alles kapotmaak.

Maar voor het eerst voel ik me licht.

De weken daarna zijn zwaar. Advocaten, gesprekken met Sofie (‘Waarom woont papa niet meer bij ons?’), slapeloze nachten vol twijfel en schuldgevoelens. Maar langzaam komt er ruimte voor iets nieuws: hoop.

Ik begin weer te schrijven – korte verhalen over vrouwen die hun kracht hervinden. Ik ga met Sofie naar Artis, we eten ijsjes in het Vondelpark, we lachen weer samen.

Op een dag belt Bastiaan. Hij klinkt gebroken. ‘Marije… het spijt me.’

Ik luister naar zijn excuses, maar ergens weet ik: sommige dingen kun je niet meer lijmen.

Soms zie ik hem op straat fietsen met zijn broer. Hij groet kort, kijkt snel weg. Sofie mist hem soms, natuurlijk – hij blijft haar vader – maar ze zegt steeds vaker: ‘Mama, jij bent nu veel blijer.’

En dat klopt.

’s Avonds zit ik op de bank met een kop thee en kijk naar Sofie die haar huiswerk maakt. Ik voel me eindelijk weer mezelf.

Was het egoïstisch om voor mezelf te kiezen? Of was dit de enige manier om weer echt te leven?

Wat zouden jullie doen als je moest kiezen tussen jezelf en het gezin dat je ooit zo graag wilde?