Zonder wiegje, zonder luiers: Mijn thuiskomst die alles veranderde

‘Waar is de wieg, Mark?’ Mijn stem trilt terwijl ik met één hand de Maxi-Cosi vasthoud en met de andere de deur dichtduw. De geur van versgebakken brood hangt nog in de gang, maar het voelt vreemd, alsof ik in het huis van een vreemde sta. Mark kijkt me aan met rode ogen, zijn haar ongekamd. ‘Het spijt me, Lieke. Ik… ik ben het vergeten. Alles ging zo snel.’

Ik voel hoe mijn keel dichtknijpt. ‘Vergeten? Hoe kun je dat nou vergeten? We hebben hier weken over gepraat!’ Mijn stem klinkt harder dan ik wil. Onze dochter, Noor, slaapt nog, haar gezichtje rood en opgezwollen van de reis. Ik zet haar voorzichtig op de grond en kijk om me heen. Geen wiegje. Geen luiers. Zelfs het stapeltje schone hydrofiele doeken dat ik klaar had gelegd, is verdwenen.

Mark zucht en wrijft over zijn gezicht. ‘Het was zo druk op mijn werk. En toen belde je dat je eerder naar huis mocht… Ik dacht dat ik nog tijd had.’

Ik wil iets zeggen, iets snauwen misschien, maar de vermoeidheid overvalt me als een golf. De afgelopen dagen in het ziekenhuis waren een waas van pijn, adrenaline en slapeloze nachten. Ik had me zo verheugd op thuiskomen, op samen zijn als gezin. Maar nu voel ik me alleen.

‘Laat maar,’ fluister ik. ‘Ik regel het zelf wel.’

Mark loopt achter me aan naar de woonkamer. De bank ligt vol met zijn kleren, lege koffiekopjes op tafel. Ik zie een stapel post op de grond, een rekening half uit de envelop getrokken. Noor begint zachtjes te huilen.

‘Geef haar aan mij,’ zegt Mark aarzelend.

Ik trek Noor dichter tegen me aan. ‘Nee, laat maar. Ze heeft honger.’

In de keuken zoek ik naar de flesjes, maar die staan nog ongewassen in het rek. Mijn handen trillen terwijl ik water kook en poedermelk afmeet. Noor huilt nu harder. Mark staat in de deuropening en kijkt hulpeloos toe.

‘Wil je alsjeblieft even helpen?’ snauw ik.

Hij pakt een flesje aan en begint het te schudden, maar morst poeder over het aanrecht. ‘Sorry,’ mompelt hij.

Ik voel tranen prikken achter mijn ogen. Dit was niet hoe het moest zijn. We zouden samen lachen om de slapeloze nachten, elkaar vasthouden als we het niet meer zagen zitten. Maar nu lijkt alles uit elkaar te vallen.

Als Noor eindelijk drinkt, zak ik op een stoel en staar naar buiten. De regen tikt tegen het raam. In de verte hoor ik kinderen spelen op het pleintje voor ons huis. Vroeger fantaseerde ik over dit moment: thuiskomen met ons kindje, samen gelukkig zijn.

‘Lieke…’ Mark schuift voorzichtig een stoel bij. ‘Het spijt me echt. Ik weet niet wat er met me aan de hand is.’

Ik kijk hem aan en zie de wallen onder zijn ogen, de angst in zijn blik. ‘Ik ook niet,’ zeg ik zacht.

Die nacht slaap ik nauwelijks. Noor huilt om het uur en Mark snurkt op de bank omdat hij bang is mij wakker te maken. Rond drie uur ’s nachts zit ik in mijn badjas op de rand van het bed, Noor tegen mijn borst gedrukt, en staar naar het lege hoekje waar haar wiegje had moeten staan.

Mijn moeder belt om acht uur precies. ‘Hoe is het gegaan vannacht?’ vraagt ze opgewekt.

‘Prima,’ lieg ik.

‘Mooi zo! Je vader en ik komen straks even langs.’

Ik wil protesteren, zeggen dat het huis een puinhoop is en dat ik er niet uitzie, maar ze heeft al opgehangen.

Mark komt slaperig binnenlopen. ‘Wie was dat?’

‘Mijn moeder. Ze komen straks.’

Hij vloekt zachtjes en begint haastig zijn kleren bij elkaar te rapen.

Als mijn ouders binnenkomen, ruikt mijn moeder meteen onraad. Ze kijkt naar de rommelige woonkamer, naar mijn rode ogen en naar Mark die zich verstopt in de keuken.

‘Gaat het wel goed met jullie?’ vraagt ze bezorgd.

Ik wil zeggen dat alles goed is, maar dan breek ik. Tranen stromen over mijn wangen terwijl ik Noor stevig vasthoud.

‘Het is gewoon… alles is zo anders dan ik dacht,’ snik ik.

Mijn moeder slaat haar armen om me heen. ‘Dat is normaal, lieverd. Iedereen doet alsof het allemaal vanzelf gaat, maar dat is niet zo.’

Mijn vader schuift ongemakkelijk heen en weer op zijn stoel. ‘Misschien kunnen we helpen met opruimen?’ stelt hij voor.

Mark komt erbij staan en kijkt mij vragend aan. Ik knik dankbaar.

Samen ruimen we op; mijn moeder wast af, mijn vader zet eindelijk het wiegje in elkaar dat al weken in de gang stond te wachten. Mark en ik zeggen weinig tegen elkaar, maar als onze ouders weg zijn, zitten we samen op de bank met Noor tussen ons in.

‘Sorry dat ik zo tegen je uitviel,’ zeg ik zacht.

Mark schudt zijn hoofd. ‘Nee, ík had beter moeten opletten.’

We zitten zwijgend naast elkaar terwijl Noor slaapt in haar wiegje – eindelijk op zijn plek.

De dagen daarna blijven zwaar. Noor huilt veel; Mark werkt lange dagen omdat hij denkt dat hij zo voor ons zorgt, maar eigenlijk voel ik me steeds eenzamer worden. Mijn vriendinnen sturen appjes vol hartjes en felicitaties, maar niemand vraagt echt hoe het met míj gaat.

Op een avond barst ik uit tegen Mark als hij thuiskomt: ‘Waarom laat je me alles alleen doen? Denk je dat dit makkelijk is?’

Hij kijkt me aan met diezelfde angstige blik als op onze eerste dag thuis. ‘Ik weet gewoon niet wat je van me verwacht,’ zegt hij zacht.

‘Dat je er bént!’ schreeuw ik bijna.

We praten lang die avond – voor het eerst echt sinds Noor geboren is. Over onze angsten, onze verwachtingen die niet uitkwamen, over hoe bang we zijn om te falen als ouders én als partners.

Langzaam vinden we een nieuw ritme; we maken lijstjes voor boodschappen en luiers, verdelen de nachten eerlijker en durven hulp te vragen aan familie als het teveel wordt.

Toch blijft er iets knagen: waarom voelde ik me zo alleen op het moment dat alles nieuw was? Waarom praten we zo weinig over hoe zwaar die eerste weken kunnen zijn?

Nu, maanden later, kijk ik naar Noor die lacht in haar box en voel ik trots – niet omdat alles perfect ging, maar omdat we samen overeind bleven toen alles mis leek te gaan.

Soms vraag ik me af: hoeveel andere moeders zitten nu ook huilend op hun bed omdat niemand ziet hoe moeilijk het is? Waarom doen we alsof kwetsbaarheid zwak is? Misschien moeten we daar eens eerlijker over zijn… Wat denk jij?