Mamo, als je niet kalmeert, ga ik voor altijd weg. Het verhaal van Wanda en haar dochter.
‘Mamo, als je niet kalmeert, ga ik voor altijd weg.’
Die woorden galmen nog steeds na in mijn hoofd, alsof ze zich in mijn muren hebben genesteld. Het was mijn verjaardag, een dag die ik altijd met een mengeling van hoop en angst tegemoetzie. Hoop op warmte, angst voor het onvermijdelijke conflict. Marta stond in de deuropening van de woonkamer, haar jas nog aan, haar ogen donker van woede en verdriet.
‘Waarom moet het altijd zo gaan?’ snauwde ze, haar stem trillend. ‘Kun je niet gewoon één dag blij zijn?’
Ik voelde hoe mijn handen trilden terwijl ik de taart uit de koelkast haalde. De slagroom was ingezakt, net als mijn humeur. ‘Marta, ik probeer het toch! Maar jij… je bent altijd zo afstandelijk de laatste tijd.’
Ze draaide zich om, haar rug recht, haar kin omhoog. ‘Misschien omdat je me nooit echt ziet, mam. Je ziet alleen wat je wilt zien.’
De stilte die volgde was ondraaglijk. Buiten sloeg de regen tegen het raam, alsof de hemel zelf meedramatiseerde met ons conflict. Ik dacht aan vroeger, aan de verjaardagen toen ze nog klein was. Hoe ze met haar blonde vlechtjes op mijn schoot kroop en fluisterde: ‘Gefeliciteerd, mama.’ Waar was dat meisje gebleven?
‘Ik ben niet veranderd,’ zei ik zacht, meer tegen mezelf dan tegen haar. ‘Jij bent veranderd.’
Ze lachte bitter. ‘Natuurlijk, altijd de schuld bij mij.’
Mijn man, Jan, zat zwijgend aan tafel. Hij keek naar zijn handen, alsof hij hoopte dat het servet hem kon redden van deze storm. ‘Misschien moeten we gewoon even rustig praten,’ probeerde hij voorzichtig.
‘Rustig praten?’ Marta’s stem sloeg over. ‘Dat werkt nooit! Mam begint altijd weer over vroeger, over wat ik allemaal fout doe…’
‘Dat is niet waar!’ riep ik uit, maar ik hoorde zelf hoe schril mijn stem klonk.
Marta schudde haar hoofd en liep naar de gang. ‘Ik ben er klaar mee. Als je niet kalmeert, ga ik voor altijd weg.’
De deur viel dicht met een klap die door merg en been ging.
Ik bleef achter in de woonkamer, de kaarsjes op de taart flakkerden in de tocht. Mijn ademhaling ging snel en oppervlakkig. Jan legde zijn hand op mijn schouder, maar ik trok me terug.
‘Laat me even,’ fluisterde ik.
De rest van de dag verliep in een waas. Familieleden kwamen en gingen; er werd gefluisterd in de keuken, blikken werden uitgewisseld. Mijn zus Els probeerde me op te beuren met een glaasje wijn. ‘Het komt wel goed, Wan,’ zei ze zacht. ‘Jullie lijken teveel op elkaar.’
Maar het voelde niet goed. Het voelde alsof er iets onherstelbaar kapot was gegaan.
’s Avonds zat ik alleen op de bank, Marta’s woorden bleven door mijn hoofd malen. Had ik haar echt nooit gezien? Was ik zo gefixeerd op mijn eigen verwachtingen dat ik haar niet meer herkende?
Ik dacht terug aan haar puberteit, hoe moeilijk die jaren waren geweest. Hoe ze zich steeds meer terugtrok in haar kamer, muziek luisterde die ik niet begreep, vrienden had die ik nooit ontmoette. Ik had geprobeerd haar te bereiken, maar misschien had ik te hard geduwd.
De volgende ochtend lag er een briefje op de keukentafel:
‘Mam,
Ik heb vannacht bij Sanne geslapen. Ik weet niet wanneer ik terugkom. Ik heb ruimte nodig.
Marta’
Mijn hart kromp samen bij het lezen van haar handschrift – zo vertrouwd en toch zo ver weg. Jan kwam binnen en keek me vragend aan.
‘Ze is bij Sanne,’ zei ik schor.
Hij knikte langzaam. ‘Misschien is het goed dat ze even afstand neemt.’
‘Maar wat als ze niet terugkomt?’ Mijn stem brak.
Jan zuchtte en ging tegenover me zitten. ‘Wanda… Je weet dat je soms te veel controle wilt houden. Marta is volwassen nu.’
‘Ze is twintig! Ze weet nog niks van het leven!’
‘En jij wel toen je twintig was?’ vroeg hij zacht.
Ik zweeg. Natuurlijk wist ik het niet. Ik was zwanger geraakt van Marta toen ik negentien was – een ongelukje waar we uiteindelijk heel gelukkig mee waren geweest, maar het had mijn leven op zijn kop gezet. Mijn ouders waren streng geweest; alles moest volgens hun regels. Misschien had ik daarom zo’n drang om alles goed te doen bij Marta – of misschien juist om niet dezelfde fouten te maken als mijn moeder.
Die dag dwaalde ik door het huis als een geest. Ik keek naar oude foto’s: Marta als baby in haar wiegje, Marta’s eerste schooldag met haar rode rugzakje, Marta die lachte met een gapend gat waar haar voortand had gezeten.
’s Avonds belde Els weer.
‘Heb je al iets gehoord?’
‘Ze is bij Sanne,’ antwoordde ik kortaf.
‘Misschien moet je haar gewoon even laten,’ zei Els voorzichtig.
‘Maar wat als ze denkt dat ik haar niet mis? Dat ik haar zomaar laat gaan?’
‘Wanda… Je kunt haar niet dwingen om te blijven. Je kunt alleen laten zien dat je er voor haar bent als ze terugkomt.’
Ik hing op zonder afscheid te nemen.
De dagen sleepten zich voort. Jan probeerde me af te leiden met wandelingen langs de Vecht of een filmavondje thuis, maar alles voelde leeg zonder Marta’s aanwezigheid – zonder haar scherpe opmerkingen, haar muziek die door het huis dreunde, zelfs zonder haar rommel in de gang.
Na een week kreeg ik een appje:
‘Kunnen we praten? Morgenmiddag?’
Mijn hart maakte een sprongetje van hoop en angst tegelijk.
De volgende dag zat ik nerveus aan tafel toen ze binnenkwam. Ze zag er moe uit; donkere kringen onder haar ogen verrieden slapeloze nachten.
‘Hoi mam,’ zei ze zacht.
‘Hoi lieverd,’ antwoordde ik voorzichtig.
We zwegen even.
‘Ik wil niet dat we zo doorgaan,’ begon Marta uiteindelijk. ‘Maar ik kan niet meer tegen al die kritiek en verwachtingen.’
Ik slikte en keek naar mijn handen. ‘Het spijt me… Ik weet soms niet hoe ik je moet loslaten.’
Ze zuchtte diep. ‘Ik wil gewoon mezelf kunnen zijn zonder dat jij steeds zegt wat beter kan.’
‘Ik ben bang om je kwijt te raken,’ fluisterde ik.
Ze keek me aan met vochtige ogen. ‘Je raakt me juist kwijt als je zo doorgaat.’
We huilden allebei – eindelijk samen, eindelijk eerlijk.
Het gesprek duurde uren; we praatten over vroeger, over nu, over wat we van elkaar nodig hadden. Ik beloofde minder te oordelen en meer te luisteren; zij beloofde eerlijk te zijn als iets haar dwarszat.
Toen ze vertrok, gaf ze me een lange knuffel.
Nu zit ik hier – de kaarsjes op de taart zijn allang opgebrand, maar er brandt weer iets kleins in mij: hoop.
Is liefde soms niet gewoon leren loslaten? En kunnen woorden die in woede zijn uitgesproken ooit echt vergeven worden? Wat denken jullie – hoe vind je elkaar terug na zo’n breuk?