Tussen Twee Vuren: Terug naar Mijn Oude Gezin

‘Daan, kun je me alsjeblieft uitleggen waarom je wéér zo laat thuis bent?’ Sanne’s stem trilt, haar ogen priemen zich in de mijne terwijl ik mijn jas nog niet eens heb uitgetrokken. Het is half elf ’s avonds, de regen druipt van mijn haar. Ik probeer haar blik te ontwijken, maar haar teleurstelling hangt als een zware mist in de gang.

‘Het spijt me, San. Ik was bij Noor. Ze had me nodig,’ zeg ik zacht. Noor is mijn dochter uit mijn eerste huwelijk met Marieke. Sinds de scheiding zie ik haar veel te weinig, en elke keer dat ze belt, voel ik me verplicht te gaan. Maar Sanne begrijpt dat niet meer. Of wil het niet begrijpen.

‘Altijd Noor, altijd Marieke. En wij dan? Denk je ooit nog aan ons?’ Haar stem breekt. Ik hoor het verdriet, maar ook de woede. Ze draait zich om en loopt de woonkamer in, waar onze zoon Bram op de bank ligt te slapen met zijn knuffelbeer.

Ik blijf even staan in de gang, mijn hoofd bonkt. Hoe ben ik hier beland? Vijf jaar geleden dacht ik dat ik alles op orde had: een nieuw huis in Utrecht, een lieve vrouw, een zoon die lacht als hij me ziet. Maar de schaduw van mijn oude gezin hangt overal om me heen.

Die avond lig ik wakker naast Sanne, die zich van me afwendt. Mijn telefoon licht op: een bericht van Marieke.

‘Noor slaapt eindelijk. Dank je dat je er was.’

Ik staar naar het scherm. Marieke en ik waren jong toen we trouwden. We dachten dat liefde alles kon overwinnen, maar het leven bleek ingewikkelder. Haar carrière als arts, mijn baan als docent Nederlands – we groeiden uit elkaar. De ruzies werden te veel voor Noor. Toen kwam Sanne in mijn leven; ze was warm, begripvol, gaf me het gevoel dat ik opnieuw kon beginnen.

Maar nu? Nu voelt het alsof ik nergens meer thuishoor.

De volgende ochtend zit ik aan de keukentafel met Bram, die zijn boterham met hagelslag in kleine stukjes scheurt.

‘Papa, waarom ben je zo vaak weg?’ vraagt hij plotseling.

Ik slik. ‘Omdat papa soms bij Noor moet zijn. Ze is ook mijn kind.’

Bram kijkt me aan met grote ogen. ‘Maar ik ben toch ook jouw kind?’

Ik knik en trek hem tegen me aan. ‘Jij bent ook mijn kind. Ik hou van jullie allebei.’

Sanne komt binnen, haar gezicht strak. ‘We moeten praten, Daan.’

We zitten tegenover elkaar aan tafel als Bram naar school is. Ze draait haar ring om haar vinger.

‘Ik kan dit niet meer,’ zegt ze zacht. ‘Je bent hier fysiek wel, maar je hoofd is altijd ergens anders. Bij haar.’

‘Het is niet zo simpel, Sanne. Noor heeft het moeilijk sinds de scheiding. Marieke kan het niet alleen.’

‘En ik dan? Moet ík het wel alleen doen? Met Bram? Met ons?’ Haar stem wordt luider.

Ik voel hoe mijn keel dichtknijpt. ‘Ik weet niet wat ik moet doen,’ fluister ik.

Ze staat op en loopt naar het raam. ‘Misschien moet je kiezen, Daan. Voor eens en altijd.’

Die woorden blijven hangen als een dreigende onweerswolk boven ons huis.

De dagen erna leef ik op automatische piloot. Op school merk ik dat collega’s me ontwijken; blijkbaar straal ik iets uit wat mensen afschrikt. In de lerarenkamer vraagt Jeroen, een oude vriend: ‘Gaat het wel goed thuis?’

Ik haal mijn schouders op. ‘Het gaat… Het gaat zoals het gaat.’

’s Avonds rijd ik naar Marieke om Noor op te halen voor haar wekelijkse logeerpartij bij mij. Marieke staat in de deuropening, haar haar slordig in een knot.

‘Ze heeft nachtmerries,’ zegt ze zonder groet. ‘Ze mist je.’

Noor komt naar buiten gerend en slaat haar armen om me heen. ‘Papa!’

In de auto kijkt ze me aan met die grote blauwe ogen van haar moeder.

‘Papa, waarom woon jij niet meer bij mama?’ vraagt ze ineens.

Mijn hart breekt opnieuw. ‘Omdat grote mensen soms fouten maken, lieverd.’

Ze zwijgt even en zegt dan: ‘Ik wil dat we weer samen zijn.’

’s Nachts hoor ik haar huilen in haar bedje bij ons thuis. Sanne draait zich om en zucht diep.

‘Dit kan zo niet langer,’ zegt ze de volgende ochtend terwijl Noor nog slaapt.

‘Wat wil je dan dat ik doe?’ vraag ik wanhopig.

‘Kies voor ons of voor hen,’ zegt ze kil.

De dagen worden weken. Ik probeer alles: meer tijd met Bram, extra aandacht voor Sanne, gesprekken met Marieke over co-ouderschap. Maar niets lijkt te werken; het voelt alsof ik altijd tekortschiet.

Op een avond zit ik met Marieke aan haar keukentafel terwijl Noor boven slaapt na een driftbui.

‘Daan,’ zegt Marieke zacht, ‘misschien moeten we eerlijk zijn tegen elkaar. We zijn allebei niet gelukkig zo.’

Ik knik langzaam. ‘Ik weet het niet meer, Mariek.’

Ze pakt mijn hand vast – iets wat ze jaren niet heeft gedaan – en kijkt me recht aan.

‘Misschien moeten we proberen om samen weer een gezin te zijn voor Noor.’

Die woorden slaan in als een bom. Kan dat? Kan ik terug naar wat ooit was?

Thuis vertel ik Sanne alles eerlijk. Ze huilt, schreeuwt, smijt met een mok tegen de muur.

‘Dus je kiest voor háár? Voor je oude leven?’

‘Ik weet het niet! Ik weet alleen dat ik zo niet verder kan,’ roep ik terug.

De weken daarna slaap ik op de bank. Bram vraagt steeds vaker waar papa is als hij wakker wordt en mij niet ziet liggen naast Sanne.

Op een dag pakt Sanne haar spullen en vertrekt naar haar moeder in Amersfoort met Bram aan haar hand.

Ik sta alleen in het lege huis en voel hoe alles wat ooit vertrouwd was uit mijn handen glipt.

De stilte is oorverdovend.

Uiteindelijk besluit ik terug te gaan naar Marieke en Noor – niet omdat het makkelijk is, maar omdat Noor mij nodig heeft en omdat Marieke en ik nog iets moeten afronden wat nooit echt afgesloten is geweest.

Maar elke avond vraag ik mezelf af: heb ik nu echt gekozen? Of ben ik gewoon weer gevlucht voor de pijn van het verliezen?

Is het ooit mogelijk om fouten uit het verleden écht goed te maken? Of blijven sommige wonden altijd open?