De zaterdag die mijn vertrouwen brak – Het verhaal van Marieke uit de buurtwinkel

‘Je liegt, mam! Je liegt gewoon!’

De stem van mijn dochter Eva galmt nog na in mijn hoofd terwijl ik met trillende handen de boodschappen op de band leg. Het is zaterdagochtend, de supermarkt in ons kleine dorpje buiten Utrecht is drukker dan normaal. Ik voel het zweet langs mijn rug glijden, niet alleen door de benauwde lucht, maar vooral door de spanning die zich sinds vanochtend in mijn lijf heeft genesteld.

‘Mevrouw, uw pinpas graag,’ zegt de caissière, een meisje met een paardenstaart en een badge waarop “Sanne” staat. Ik graai in mijn tas, voel paniek opkomen als ik het zachte leer van mijn portemonnee niet vind. Mijn vingers gaan nog eens langs de ritsen, de zijvakken, maar niets. Mijn adem stokt.

‘Sorry… Ik… Mijn portemonnee…’ stamel ik. Achter me begint iemand ongeduldig te zuchten. ‘Neem uw tijd hoor,’ zegt Sanne vriendelijk, maar haar ogen glijden al naar de volgende klant.

Mijn hoofd bonkt. Waar is dat ding? Ik weet zeker dat ik hem vanochtend nog in mijn hand had toen ik Eva geld gaf voor haar schoolreisje. Of… gaf ik het haar wel? Of was het toch aan mijn man, Pieter? Mijn gedachten razen.

‘Mam, schiet nou op!’ Eva’s stem klinkt nu zachter, maar nog steeds verwijtend. Ze staat achter me met haar armen over elkaar, haar blik vol ongeduld en schaamte. ‘Iedereen kijkt.’

Ik voel tranen prikken achter mijn ogen. ‘Sorry, lieverd. Ik weet niet waar hij is.’

‘Misschien ben je hem gewoon vergeten,’ zegt Pieter terwijl hij zijn telefoon checkt. ‘Zoals vorige week met je sleutels.’

Dat steekt. Sinds ik vorig jaar mijn baan verloor bij het notariskantoor, lijkt iedereen in huis te denken dat ik alles vergeet. Alsof ik langzaam aan het verdwijnen ben uit hun leven, onzichtbaar en onbetrouwbaar.

‘Ik weet zeker dat ik hem bij me had,’ zeg ik koppig. Maar niemand luistert meer. Pieter pakt zijn eigen portemonnee en betaalt de boodschappen zonder me aan te kijken.

Thuis is de sfeer ijzig. Eva smijt haar jas op de grond en verdwijnt naar boven. Pieter zet zwijgend de boodschappen in de kast. Ik doorzoek elke hoek van het huis: onder de bank, tussen de kussens, in de wasmand. Niets.

‘Misschien ben je bestolen,’ zegt mijn moeder later aan de telefoon. ‘Het gebeurt zo vaak tegenwoordig.’

‘Maar wie zou dat nou doen? Hier in het dorp kent iedereen elkaar.’

‘Juist daarom,’ zegt ze zacht. ‘Je weet nooit wat er in mensen omgaat.’

Die nacht lig ik wakker. Mijn gedachten malen: wie heeft mijn portemonnee? Was het iemand uit de supermarkt? Of… was het Eva? Ze had laatst geld nodig voor een nieuw telefoonhoesje en ik had nee gezegd. Zou ze…? Nee, dat kan niet. Toch?

De volgende ochtend zit Eva zwijgend aan tafel, haar blik strak op haar telefoon gericht. Pieter leest de krant alsof er niets aan de hand is.

‘Eva,’ begin ik voorzichtig, ‘weet jij misschien waar mijn portemonnee is?’

Ze kijkt niet op. ‘Nee.’

‘Zeker weten?’

Nu kijkt ze me aan, haar ogen fel. ‘Denk je soms dat ík hem heb gestolen?’

‘Nee, natuurlijk niet… Maar misschien heb je hem per ongeluk ergens neergelegd?’

Ze springt op. ‘Altijd geef je mij de schuld! Misschien moet je eens naar jezelf kijken!’

De deur slaat dicht achter haar. Pieter zucht diep.

‘Je moet haar niet zo pushen, Marieke.’

‘Ik probeer alleen te begrijpen wat er gebeurd is!’

Hij schudt zijn hoofd en verlaat de kamer.

De dagen erna voel ik me steeds meer een buitenstaander in mijn eigen huis. Niemand praat over wat er gebeurd is; iedereen lijkt opgelucht dat het onderwerp vermeden wordt. Maar voor mij groeit het wantrouwen met de dag.

Op woensdag belt Sanne van de supermarkt.

‘Mevrouw van Dijk? We hebben uw portemonnee gevonden bij het magazijn. Iemand had hem tussen de kratten verstopt.’

Mijn hart slaat over. ‘Is alles er nog?’

‘Uw pasjes wel, maar het geld is weg.’

Ik bedank haar en hang op. Opluchting mengt zich met verdriet en woede. Iemand uit het dorp heeft dit gedaan – iemand die ik misschien elke dag groet bij de bakker of op het schoolplein.

Thuis vertel ik het nieuws aan Pieter en Eva.

‘Zie je wel dat niemand hier thuis iets gedaan heeft,’ zegt Pieter zonder op te kijken van zijn laptop.

Eva rolt met haar ogen en zegt: ‘Misschien moet je mensen gewoon wat meer vertrouwen.’

Maar hoe doe je dat als je vertrouwen zo makkelijk gebroken wordt?

’s Avonds staar ik uit het raam naar de lege straat, terwijl regen zachtjes tegen het glas tikt. Ik voel me leeg en moe – niet alleen door wat er gebeurd is, maar vooral door hoe snel we elkaar zijn gaan wantrouwen.

Was het altijd al zo fragiel, dat vertrouwen tussen mensen? Of zijn we gewoon vergeten hoe we elkaar moeten vasthouden als het moeilijk wordt?

Misschien is dat wel de echte vraag: hoe vind je weer vertrouwen als alles om je heen wankelt? Wat zouden jullie doen als je ineens niet meer zeker weet wie je kunt geloven?