De Prijs van Opgeven: Het Verhaal van Marloes van Dijk
‘Marloes, kun je niet gewoon even luisteren in plaats van altijd te zeuren?’ Bastiaan’s stem snijdt door de stilte van onze keuken. Zijn woorden hangen zwaar in de lucht, net als de geur van aangebrande tosti’s. Ik sta met trillende handen bij het aanrecht, mijn blik op het raam gericht. Buiten regent het zachtjes; druppels glijden traag langs het glas.
‘Ik vraag alleen of je vanavond thuis wilt zijn voor het eten. De kinderen missen je,’ fluister ik, mijn stem nauwelijks hoorbaar. Bastiaan zucht diep, pakt zijn jas en mompelt: ‘Ik heb een vergadering. Je weet hoe druk het is op kantoor.’ De deur valt dicht. Stilte. Alleen het getik van de klok en het zachte gesnik van onze dochter Lotte, die in de woonkamer haar knuffel stevig vasthoudt.
Zo begint mijn dag. Zo begint elke dag, lijkt het wel. Ooit was ik Marloes van Dijk – vrolijk, ambitieus, met dromen die verder reikten dan de rand van ons dorpje bij Amersfoort. Ik wilde psycholoog worden, mensen helpen hun weg te vinden in het leven. Maar toen kwam Bastiaan, met zijn brede lach en zijn belofte van een toekomst samen. We trouwden jong, kregen twee kinderen – Lotte en Thijs – en ik besloot thuis te blijven voor hen. ‘Het is maar tijdelijk,’ zei ik tegen mezelf. ‘Als de kinderen groter zijn, pak ik mijn studie weer op.’
Maar de jaren vlogen voorbij. Mijn dagen vulden zich met boterhammen smeren, was ophangen, speelafspraken regelen en eindeloze gesprekken op het schoolplein over wie er luizen heeft en wie er weer te laat was met het inleveren van de ouderbijdrage. Mijn wereld werd kleiner, terwijl Bastiaan’s wereld juist groter werd. Hij kreeg promotie na promotie, reisde naar Brussel en Londen, kwam thuis met verhalen over belangrijke mensen en grote deals.
‘Mam, waarom is papa altijd weg?’ vroeg Thijs laatst, terwijl hij zijn lego-toren liet instorten. Ik slikte. ‘Papa werkt hard voor ons allemaal,’ zei ik, maar mijn stem klonk hol.
De avonden werden kouder. Bastiaan kwam steeds later thuis, soms rook hij naar parfum dat niet van mij was. Ik probeerde mezelf wijs te maken dat het niets betekende – dat hij gewoon moe was, dat hij zich moest ontspannen na al dat harde werken. Maar ergens diep vanbinnen voelde ik het al: er was iets veranderd.
Op een avond – het was een dinsdag in november – zat ik aan de keukentafel met een kop lauwe thee toen Bastiaan thuiskwam. Hij keek me nauwelijks aan.
‘We moeten praten,’ zei ik zacht.
Hij zuchtte en ging tegenover me zitten. ‘Wat is er nu weer?’
‘Ik voel me alleen,’ zei ik. ‘Ik weet niet meer wie ik ben zonder jou en de kinderen. Ik heb alles opgegeven voor ons gezin, maar soms lijkt het alsof niemand dat ziet.’
Bastiaan keek weg. ‘Je overdrijft. Je hebt toch alles wat je wilt? Een mooi huis, gezonde kinderen…’
‘Maar geen leven meer voor mezelf,’ fluisterde ik.
Die nacht lag ik wakker naast hem, luisterend naar zijn ademhaling die steeds verder van me af leek te liggen. Ik dacht aan vroeger – aan mijn studieboeken, aan mijn vriendinnen die nu allemaal carrière maakten of op wereldreis gingen. Wat had ik nog? Een huis vol stilte en een man die steeds verder wegdreef.
De weken daarna probeerde ik mezelf terug te vinden. Ik schreef me in voor een cursus psychologie aan de Volksuniversiteit in Amersfoort. Ik vertelde Bastiaan erover tijdens het ontbijt.
‘Leuk voor je,’ zei hij zonder op te kijken van zijn telefoon.
Lotte keek me aan met grote ogen. ‘Ga je dan niet meer altijd thuis zijn?’
‘Jawel lieverd, maar mama wil ook iets voor zichzelf doen.’
Het voelde als verraad – tegenover mijn kinderen, tegenover het beeld van de perfecte moeder dat ik altijd probeerde hoog te houden.
Op een koude vrijdagmiddag kwam alles tot een climax. Ik vond Bastiaan’s telefoon op tafel; een berichtje flitste over het scherm: ‘Mis je… Kan niet wachten tot vanavond.’
Mijn hart bonsde in mijn keel. Ik wist niet wat erger was: de bevestiging van wat ik al vermoedde, of het feit dat ik niet eens boos kon worden – alleen leegte voelde.
Toen hij thuiskwam die avond, stond ik hem op te wachten in de gang.
‘Wie is ze?’ vroeg ik zonder omwegen.
Hij keek me aan – voor het eerst in maanden echt – en haalde zijn schouders op. ‘Iemand die me begrijpt.’
Die woorden sneed harder dan elk mes ooit zou kunnen doen.
De weken daarna leefden we langs elkaar heen. De kinderen voelden de spanning; Lotte huilde vaak ’s nachts en Thijs werd stiller dan ooit. Mijn ouders – Henk en Ria – kwamen vaker langs, maar hun goedbedoelde adviezen (‘Je moet hem gewoon wat meer ruimte geven’, ‘Misschien moet je jezelf wat aantrekkelijker maken’) maakten alles alleen maar erger.
Op een dag stond mijn moeder ineens voor de deur met een tas vol nieuwe kleren.
‘Je moet jezelf niet laten gaan, Marloes,’ zei ze streng.
Ik barstte in tranen uit. ‘Mam, ik weet niet meer wie ik ben! Alles wat ik doe is voor anderen… Wanneer mag ik eens kiezen voor mezelf?’
Ze keek me aan met die blik die ze vroeger ook had als ik iets niet begreep op school: mengeling van teleurstelling en medelijden.
‘Het leven is nu eenmaal zo,’ zei ze zacht.
Maar ik wilde niet dat het leven “nu eenmaal zo” was.
Ik besloot hulp te zoeken – bij een therapeut in Utrecht. Daar zat ik dan, tegenover mevrouw Van der Meer, die me vroeg: ‘Wat wil jij eigenlijk?’
Die vraag bleef dagenlang door mijn hoofd spoken.
Langzaam begon ik kleine stappen te zetten. Ik ging vaker wandelen in het bos bij Soestduinen, schreef me in voor yoga en sprak af met oude studievriendinnen in Utrecht. Voor het eerst in jaren voelde ik weer iets van mezelf terugkomen.
Maar thuis bleef de sfeer gespannen. Bastiaan sliep steeds vaker op de logeerkamer; gesprekken werden beperkt tot praktische zaken over de kinderen of boodschappenlijstjes.
Op een avond hoorde ik Lotte fluisteren tegen haar knuffel: ‘Ik wil dat papa en mama weer lachen.’
Mijn hart brak opnieuw.
Uiteindelijk kwam het onvermijdelijke gesprek: Bastiaan wilde scheiden.
‘Het is beter zo,’ zei hij vlak.
Ik knikte alleen maar; er viel niets meer te zeggen.
De maanden daarna waren een waas van papierwerk, verhuisdozen en tranen – vooral bij de kinderen. Mijn ouders begrepen het niet (‘In onze tijd bleef je gewoon bij elkaar’), vrienden kozen partij of verdwenen stilletjes uit beeld.
Maar ergens tussen alle chaos vond ik langzaam mezelf terug. Ik vond een parttime baan bij een praktijk in Amersfoort; klein begin, maar het voelde als vrijheid. De kinderen lachten weer wat vaker; we maakten samen nieuwe rituelen – pannenkoeken op vrijdagavond, samen fietsen naar de hei op zondag.
Toch blijft er een leegte – een gevoel van verlies om alles wat ooit was en nooit meer zal zijn.
Soms kijk ik naar mezelf in de spiegel en vraag ik: Wie ben ik nog, als alles wat ik was niet meer bestaat? Is dit opnieuw beginnen… of gewoon overleven?
Wat zouden jullie doen als je alles moest loslaten om jezelf terug te vinden? Herken je dit gevoel van verloren zijn?