Mijn dochter schaamt zich voor mij omdat ik haar niet financieel kan steunen
‘Mam, kun je alsjeblieft niet weer dat oude jasje aantrekken als je straks naar het diner komt?’
De woorden van Sophie snijden door me heen, scherper dan ik ooit had verwacht. Ik sta in mijn kleine keuken in Utrecht, de telefoon trillend in mijn hand. Mijn vingers trillen mee, alsof ze het verdriet willen uitdrukken dat ik niet hardop durf te zeggen.
‘Wat bedoel je, lieverd?’ vraag ik zachtjes, hopend dat ik haar verkeerd heb verstaan.
‘Nou…’ Ze zucht aan de andere kant van de lijn. ‘Het is gewoon… De familie van Daan is altijd zo netjes gekleed. En jij…’
Ze laat een stilte vallen die zwaarder weegt dan elk woord dat ze had kunnen zeggen. Ik kijk naar mijn jas, het enige nette kledingstuk dat ik nog heb sinds mijn pensioen. De stof is dun geworden bij de ellebogen, maar het is schoon en ruikt naar lavendel, omdat ik altijd een zakje in de kast leg.
‘Ik doe mijn best, Sophie,’ fluister ik. ‘Je weet dat ik het niet breed heb.’
‘Ja, mam, maar kun je niet gewoon iets nieuws kopen? Voor deze ene keer?’
Ik slik. Mijn AOW en het kleine pensioen van mijn jaren als lerares Nederlands zijn nauwelijks genoeg om de huur en boodschappen te betalen. Nieuwe kleren zijn een luxe die ik me al jaren niet meer kan veroorloven.
‘Ik zal kijken wat ik kan doen,’ zeg ik uiteindelijk, terwijl ik weet dat er niets te doen valt.
Na het telefoongesprek blijf ik nog lang aan de keukentafel zitten. Mijn handen omklemmen een kopje thee dat allang koud is geworden. Ik denk aan vroeger, toen Sophie klein was en we samen door de regen fietsten, haar handje stevig in de mijne. Toen was geld nooit een onderwerp. Liefde was genoeg.
Maar nu lijkt liefde niet meer te volstaan.
De avond van het diner arriveer ik bij het huis van Daans ouders in Bilthoven. Het is een villa met een oprijlaan en een tuin die eruitziet als een park. Mijn hart bonkt in mijn borstkas als ik aanbel. Sophie doet open en haar ogen glijden meteen naar mijn jas. Ze zegt niets, maar haar blik zegt alles.
Binnen is het warm en ruikt het naar dure parfum en versgebakken broodjes. Daans moeder, mevrouw Van der Linden, begroet me met een glimlach die net iets te strak is.
‘Wat fijn dat u er bent, mevrouw De Vries,’ zegt ze. ‘Neemt u plaats.’
Aan tafel voel ik me klein tussen de glanzende glazen en zilveren bestekken. Het gesprek gaat over vakanties in Zuid-Frankrijk, investeringen en nieuwe auto’s. Ik probeer mee te praten, maar voel me steeds verder wegzakken in mijn stoel.
‘En wat doet u tegenwoordig zoal?’ vraagt meneer Van der Linden vriendelijk.
‘Ik ben met pensioen,’ antwoord ik. ‘Ik lees veel, help soms nog op school als vrijwilliger.’
Hij knikt beleefd, maar zijn ogen dwalen alweer af naar zijn vrouw, die net begint over hun nieuwe boot.
Na het diner loop ik samen met Sophie naar buiten. De lucht is kil en vochtig.
‘Mam…’ begint ze aarzelend. ‘Kun je de volgende keer misschien iets anders aantrekken? Of… misschien kunnen we samen gaan winkelen?’
‘Sophie,’ zeg ik zachtjes, ‘ik kan me dat niet veroorloven.’
Ze kijkt weg. ‘Je hoeft toch niet alles te zeggen tegen Daan of zijn ouders? Je kunt toch gewoon…’
‘Wat? Doen alsof?’ Mijn stem breekt. ‘Alsof ik iemand ben die ik niet ben?’
Ze zwijgt. Ik zie tranen in haar ogen, maar ze veegt ze snel weg.
De weken daarna belt Sophie minder vaak. Als ze belt, praat ze vooral over Daan en hun plannen voor een huis in Zeist. Ik luister, knik, geef advies waar ik kan. Maar er hangt altijd iets tussen ons in: schaamte, ongemak, afstand.
Op een dag krijg ik een uitnodiging voor hun verlovingsfeest. Op de kaart staat: ‘Dresscode: feestelijk’. Ik staar naar mijn kledingkast: drie jurken die allemaal minstens tien jaar oud zijn. Mijn handen trillen als ik de stof tussen mijn vingers voel.
Ik besluit naar de kringloopwinkel te gaan. Misschien vind ik daar iets moois voor weinig geld. In de winkel ruikt het naar oude boeken en vers gezette koffie. Een vriendelijke verkoopster helpt me zoeken en uiteindelijk vind ik een donkerblauwe jurk met een kanten kraagje. Niet nieuw, maar netjes genoeg.
Op het feest voel ik me opnieuw een buitenstaander. Iedereen lijkt te weten hoe je moet bewegen in deze wereld van rijkdom en vanzelfsprekendheid. Sophie lacht stralend naast Daan, haar hand rust op zijn arm. Ze ziet me staan en glimlacht kort, maar haar ogen zoeken snel weer andere mensen op.
Tijdens het dansen komt Daans moeder naast me staan.
‘U heeft een prachtige dochter,’ zegt ze vriendelijk.
‘Dank u,’ antwoord ik voorzichtig.
Ze kijkt me aan met een blik die medelijden verraadt. ‘Het moet moeilijk zijn om haar los te laten aan een andere wereld.’
Ik weet niet wat ik moet zeggen. Ja, het is moeilijk. Niet alleen omdat ze nu bij mensen hoort die alles hebben wat ik nooit kon geven, maar vooral omdat ze zich voor mij schaamt.
Na afloop van het feest loop ik alleen naar huis door de stille straten van Utrecht. Mijn voeten doen pijn van de goedkope schoenen die knellen. In mijn hoofd echoën de woorden van Sophie: ‘Kun je niet gewoon iets nieuws kopen?’
Thuis trek ik mijn oude jas weer aan en ga op het balkon staan. De stad ligt stil onder me; alleen het zachte gezoem van auto’s in de verte doorbreekt de stilte.
De volgende ochtend belt Sophie onverwacht aan. Haar ogen zijn rood van het huilen.
‘Mam… Het spijt me,’ snikt ze voordat ze iets anders kan zeggen.
Ik sla mijn armen om haar heen en voel hoe haar schouders schokken van verdriet.
‘Ik wil niet dat je je schaamt voor mij,’ fluister ik in haar haar.
Ze huilt harder. ‘Het is zo moeilijk… Iedereen verwacht zoveel van ons. Daan’s ouders… Ze vragen steeds waarom jij nooit iets geeft of bijdraagt…’
‘En wat zeg jij dan?’ vraag ik zachtjes.
Ze kijkt me aan met betraande ogen. ‘Dat je het niet kunt missen… Maar soms schaam ik me gewoon omdat zij alles hebben en wij… niets.’
Ik knik langzaam. ‘We hebben elkaar, Sophie. Is dat niets?’
Ze zwijgt lang voordat ze antwoordt: ‘Soms voelt het zo.’
Die woorden doen meer pijn dan alles wat ze eerder heeft gezegd.
De dagen daarna denk ik veel na over wat waardigheid betekent. Over hoe geld relaties kan vergiftigen, zelfs tussen moeder en dochter. Ik probeer Sophie te begrijpen; haar verlangen om erbij te horen, om niet op te vallen tussen mensen die alles lijken te hebben.
Maar ergens diep vanbinnen groeit ook verzet. Waarom zou liefde minder waard zijn dan geld? Waarom zou mijn waarde als moeder afhangen van wat ik kan geven in euro’s?
Op een dag nodig ik Sophie uit voor een wandeling langs de Oudegracht. We zitten samen op een bankje met uitzicht op het water.
‘Weet je nog,’ begin ik voorzichtig, ‘hoe we vroeger altijd samen pannenkoeken bakten als we verdrietig waren?’
Ze glimlacht flauwtjes. ‘Ja…’
‘Misschien moeten we dat weer eens doen,’ stel ik voor.
Ze knikt langzaam en pakt mijn hand vast.
Die avond bakken we samen pannenkoeken in mijn kleine keuken. We lachen om aangebrande exemplaren en strooien poedersuiker tot alles wit ziet. Voor even zijn we weer moeder en dochter zonder schaamte of verwachtingen.
Toch blijft er iets knagen als ze weggaat: zal onze band ooit weer worden zoals vroeger? Of blijft geld altijd tussen ons instaan?
Misschien zijn er anderen die dit herkennen – die weten hoe pijnlijk het is als liefde wordt overschaduwd door schaamte en geldgebrek. Wat zou jij doen als je kind zich voor jou schaamt? Kan liefde winnen van materiële verwachtingen?