Het huis dat ons gezin brak – Een moeder biecht op
‘Waarom moet ík altijd toegeven, mam? Waarom mag hij alles en moet ik altijd de sterke zijn?’ De stem van mijn dochter, Sanne, trilt door de keuken. Haar handen klemmen zich om een mok thee, haar knokkels wit. Buiten tikt de regen tegen het raam, maar binnen is het nog veel kouder.
Ik weet niet wat ik moet zeggen. Mijn zoon, Bart, en zijn vrouw, Marloes, wonen nu al bijna een jaar bij ons. Hun appartement in Utrecht werd onbetaalbaar, en natuurlijk zeiden mijn man Henk en ik meteen: ‘Kom maar hier, tot jullie iets anders vinden.’ Maar iets anders vinden lukt niet in deze tijd, niet met de huizenmarkt zoals die is. En zo zitten we hier – vier volwassenen onder één dak, met alle spanningen van dien.
Sanne woont sinds haar studie in Groningen op zichzelf. Ze komt minder vaak thuis dan vroeger. Als ze er is, voelt het alsof ze op bezoek komt bij vreemden. Ze zegt dat ze zich buitengesloten voelt, dat Bart altijd voorrang krijgt. En ergens begrijp ik haar. Maar wat moest ik dan? Mijn kinderen laten stikken?
‘Je weet toch dat ik van jullie allebei evenveel houd,’ probeer ik voorzichtig.
Sanne schudt haar hoofd. ‘Dat zeg je altijd, maar het voelt niet zo. Sinds Bart en Marloes hier wonen, draait alles om hen. Zelfs mijn oude kamer is nu hun opslagruimte. Waar hoor ík nog?’
Ik voel me schuldig. Haar kamer… Ja, die hebben we volgezet met dozen toen Bart en Marloes hun spullen nergens kwijt konden. Ik dacht: het is maar tijdelijk. Maar wat is tijdelijk als het maanden duurt?
Die avond aan tafel is de spanning voelbaar. Henk probeert luchtig te doen over het weer, Bart scrollt op zijn telefoon en Marloes vraagt of er nog meer aardappels zijn. Sanne zwijgt. Ik zie haar blik naar de dozen in de gang glijden – haar oude boeken, haar schilderijen, alles opgestapeld alsof het niet meer van belang is.
‘Mam, kunnen we misschien binnenkort samen iets doen? Gewoon wij tweeën?’ vraagt ze zacht als de anderen naar de woonkamer gaan.
‘Natuurlijk lieverd,’ zeg ik snel. Maar ik weet dat het niet genoeg is.
De dagen verstrijken. Bart solliciteert zich suf, Marloes werkt nachtdiensten in het ziekenhuis. Ze zijn moe, prikkelbaar. Henk moppert steeds vaker dat hij zijn krant niet meer kan lezen zonder gestoord te worden. En ik… ik probeer iedereen tevreden te houden. Maar hoe harder ik mijn best doe, hoe meer het lijkt te mislukken.
Op een zondagmiddag barst de bom. Sanne komt onverwacht langs en treft Marloes in haar kamer – haar oude kamer – bezig met het uitzoeken van kleding.
‘Kun je misschien even wachten tot ik klaar ben?’ zegt Marloes zonder op te kijken.
‘Dit is míjn kamer!’ roept Sanne uit.
‘Niet meer,’ zegt Marloes koel.
Ik hoor het geschreeuw vanaf beneden en ren naar boven. Daar staan ze tegenover elkaar, ogen vol vuur.
‘Mam, zeg er wat van!’ Sanne kijkt me smekend aan.
Ik voel me verscheurd. ‘Sanne… het is nu ook hun huis.’
‘Nee! Jullie huis! Jullie kiezen altijd voor Bart!’
Ze stormt naar beneden, grijpt haar jas en smijt de deur achter zich dicht. Ik blijf achter met een knoop in mijn maag.
Die avond bel ik haar. Ze neemt niet op. De dagen daarna ook niet. Henk zegt dat ze wel bijdraait, dat ze altijd al dramatisch was. Maar ik weet beter. Dit keer is het anders.
Een week later krijg ik een brief van Sanne. Geen appje, geen mail – een echte brief, met haar handschrift dat ik uit duizenden herken.
‘Mam,
Ik kan dit niet meer. Ik voel me nergens thuis – niet bij jullie, niet in Groningen. Jullie huis voelt niet meer als mijn thuis sinds Bart en Marloes er zijn. Ik snap dat je hen wilt helpen, maar waarom moet dat altijd ten koste van mij? Ik heb besloten voorlopig geen contact te willen. Misschien begrijp je dan eindelijk hoe het voelt om buitengesloten te worden.
Sanne’
Ik huil die nacht als Henk slaapt. Ik huil om mijn dochter die zich verloren voelt, om mijn zoon die vastzit in een uitzichtloze situatie, om mezelf omdat ik iedereen probeer te redden en niemand gelukkig maak.
De weken slepen zich voort. Bart vindt eindelijk een tijdelijke studio in Amersfoort via een kennis van Marloes. Ze vertrekken met veel bombarie – opgelucht maar ook boos omdat ze vinden dat wij niet genoeg hebben gedaan om hen te helpen aan iets permanents.
Het huis is stil als nooit tevoren. Henk leest zijn krant weer aan tafel, maar kijkt me nauwelijks aan. Ik ruim de dozen uit Sannes oude kamer op en zet haar schilderijen terug aan de muur. Maar zij komt niet meer.
Op een dag sta ik voor haar deur in Groningen met een tas vol zelfgebakken koekjes en een briefje: ‘Mag ik binnenkomen?’ Ze doet open, haar ogen rood van het huilen.
‘Waarom heb je me laten vallen?’ vraagt ze zacht.
Ik weet geen antwoord te geven dat recht doet aan haar pijn én aan mijn eigen onmacht.
‘Omdat ik dacht dat ik goed deed,’ fluister ik uiteindelijk.
We zitten urenlang zwijgend naast elkaar op haar bankje bij het raam. Buiten schijnt de zon eindelijk weer eens door de wolken.
Nu, maanden later, is er langzaam weer contact tussen ons allemaal – voorzichtig, broos als glaswerk. Maar niets is meer zoals vroeger.
Soms vraag ik me af: had ik harder moeten zijn? Had ik grenzen moeten stellen voor Bart en Marloes? Of was dit onvermijdelijk in een land waar huizen schaars zijn en gezinnen steeds vaker op elkaars lip zitten?
Wat zouden jullie hebben gedaan? Is er ooit een juiste keuze als het om je kinderen gaat?