Derde kind, derde ruzie: Wanneer liefde een last wordt

‘Waarom heb je niet gewoon naar me geluisterd, Sophie?’ Mark’s stem trilt van woede terwijl hij de deur van de woonkamer dichtgooit. Ik sta in de keuken, mijn handen nog nat van het afwassen, en voel hoe mijn hart bonkt in mijn keel. ‘We hadden het al zwaar met twee kinderen. Waarom moest er per se een derde komen?’

Zijn woorden snijden dieper dan ik wil toegeven. Ik kijk naar de foto op de koelkast: Mark, ik, onze oudste dochter Lotte met haar ondeugende glimlach, en kleine Emma die haar armpjes om mijn nek slaat. En nu is er ook Noor, onze pasgeboren dochter. Drie meisjes. Drie keer zoveel liefde – maar ook drie keer zoveel zorgen.

‘Mark, ik…’ begin ik zachtjes, maar hij draait zich om en loopt naar boven. De trap kraakt onder zijn zware stappen. Ik hoor hoe hij de slaapkamerdeur dichtslaat. Noor begint te huilen in haar wiegje in de woonkamer. Ik veeg snel mijn handen af aan mijn broek en til haar op. Haar kleine vuistjes grijpen in het luchtledige terwijl ze tegen mijn schouder snikt.

‘Ssst, meisje, mama is hier,’ fluister ik. Maar wie fluistert dat eigenlijk tegen mij?

De afgelopen maanden zijn een waas van slapeloze nachten, rekeningen die zich opstapelen op de keukentafel, en ruzies die steeds vaker uitmonden in stilte. Mark werkt overuren bij het distributiecentrum in Utrecht, maar het lijkt nooit genoeg. Ik ben sinds Noor’s geboorte thuis; opvang is te duur en mijn baan als doktersassistente staat op de tocht.

‘Sophie, kun je even komen?’ roept Lotte vanaf boven. Ik leg Noor voorzichtig terug in haar wiegje en loop naar boven. Lotte zit op haar bed met haar knuffelkonijn. ‘Papa is boos hè?’

Ik knik en ga naast haar zitten. ‘Papa is een beetje moe, schatje. Het komt wel goed.’ Maar zelfs terwijl ik het zeg, geloof ik het niet meer.

Die nacht lig ik wakker naast Mark, die zich met zijn rug naar mij toe heeft gedraaid. Ik luister naar zijn ademhaling en vraag me af wanneer we elkaar zijn kwijtgeraakt. Was het na Emma’s geboorte? Of pas nu Noor er is? Of misschien al veel eerder, toen we dachten dat liefde genoeg was om alles te dragen.

De volgende ochtend is het huis stil. Mark is al weg als ik beneden kom. Op tafel ligt een briefje: ‘Werk tot laat. Eten staat in de vriezer.’ Geen kusje, geen hartje meer achter zijn naam.

Ik probeer de dag door te komen: boterhammen smeren voor Lotte en Emma, Noor voeden, was ophangen, boodschappen doen met een lege portemonnee. In de supermarkt reken ik af met mijn laatste tientje. Emma vraagt om een ijsje bij de kassa. ‘Sorry lieverd, vandaag even niet.’ Haar lip begint te trillen.

Thuis probeer ik alles draaiende te houden. Maar als Noor weer begint te huilen en Emma haar beker melk omstoot over haar tekeningen, voel ik tranen branden achter mijn ogen.

’s Avonds zit ik aan tafel met een kop thee als Mark thuiskomt. Zijn gezicht staat strak; hij kijkt me nauwelijks aan.

‘We moeten praten,’ zegt hij uiteindelijk.

Ik knik.

‘Dit gaat zo niet langer, Sophie. We groeien uit elkaar. Ik voel me gevangen in dit huis, in deze situatie…’

‘Denk je dat ik dat niet voel?’ onderbreek ik hem felder dan bedoeld. ‘Ik doe ook maar wat! Jij werkt alleen maar en als je thuis bent…’

‘Als ik thuis ben moet ik meteen horen wat er allemaal misgaat!’ Hij slaat met zijn vuist op tafel; de kopjes rinkelen.

Noor schrikt wakker en begint te huilen. Ik ren naar haar toe, terwijl Mark zuchtend zijn hoofd in zijn handen laat zakken.

Die nacht slaap ik op de bank. De stilte tussen ons voelt als een muur die elke dag hoger wordt.

De dagen rijgen zich aaneen; elke dag een herhaling van zorgen en verwijten. Mijn moeder belt soms: ‘Hoe gaat het nou echt met je?’ Maar ik zeg altijd: ‘Goed hoor mam.’ Want hoe leg je uit dat je je eigen leven niet meer herkent?

Op een regenachtige woensdagmiddag barst alles los. Mark komt thuis en vindt mij huilend op de keukenvloer tussen de lege pakken luiers en onbetaalde rekeningen.

‘Sophie…’ Zijn stem klinkt zachter dan in weken.

‘Ik kan niet meer,’ snik ik. ‘Ik weet niet hoe we dit moeten doen.’

Hij zakt naast me neer en voor het eerst in maanden voelen we ons weer even samen.

‘Misschien moeten we hulp zoeken,’ zegt hij voorzichtig.

Ik knik door mijn tranen heen.

We maken samen een afspraak bij een relatietherapeut in Amersfoort. De eerste sessie voelt ongemakkelijk; we zitten naast elkaar op een bankje terwijl de therapeut ons aankijkt.

‘Wat brengt jullie hier?’ vraagt ze vriendelijk.

Mark kijkt naar zijn handen. ‘We houden van elkaar… denk ik… maar het voelt alsof alles teveel is geworden.’

Ik vertel over mijn schuldgevoelens – dat ik dacht dat een groot gezin ons gelukkig zou maken, maar dat het nu voelt als een last die we samen niet kunnen dragen.

De weken daarna proberen we kleine dingen te veranderen: samen koken als de kinderen slapen, één avond per week zonder telefoons of tv praten over vroeger – over hoe we ooit verliefd werden tijdens Koningsdag in Utrecht, dansend op straat tussen oranje vlaggetjes.

Maar het blijft moeilijk. De financiële zorgen verdwijnen niet zomaar; Mark’s contract wordt niet verlengd en ik moet solliciteren voor een parttime baan bij de huisartsenpraktijk in ons dorp.

Op een avond zitten we samen aan tafel als Lotte vraagt: ‘Gaan jullie scheiden?’

Mark en ik kijken elkaar aan. Ik slik moeizaam.

‘We proberen het samen goed te maken,’ zeg ik zachtjes tegen haar.

Na maanden van therapie en eindeloze gesprekken lijkt er langzaam iets te veranderen. We leren weer luisteren naar elkaar – niet alleen naar wat er gezegd wordt, maar ook naar wat er niet gezegd wordt.

Toch blijft er twijfel knagen: zijn we nog samen uit liefde of alleen omdat we bang zijn voor wat er gebeurt als we uit elkaar gaan?

Op een avond zit ik alleen op het balkon met een kop thee terwijl de zon ondergaat achter de rijtjeshuizen van onze wijk in Amersfoort. Ik kijk naar binnen waar Mark met Emma een puzzel maakt en Lotte Noor op schoot heeft.

Mijn hart doet pijn van verlangen naar hoe het ooit was – licht, zorgeloos, vol dromen over later.

Maar misschien is dit ook liefde: blijven proberen, zelfs als alles zwaar voelt; blijven hopen dat het ooit weer lichter wordt.

Soms vraag ik me af: hoeveel kan een mens dragen voordat liefde breekt? Of is juist het blijven vechten voor elkaar het bewijs dat liefde nooit echt verdwijnt?