Onze dochter is niet meer wie ze was: Hebben we haar voorgoed verloren?

‘Sophie, waarom neem je je telefoon niet op? We maken ons zorgen!’ Mijn stem trilt terwijl ik de voicemail inspreek, mijn vingers verkrampt om de telefoon. De stilte in huis is oorverdovend sinds Sophie uit huis is. Mijn man, Jan, zit zwijgend aan de keukentafel, zijn blik gefixeerd op de krant die hij al drie keer heeft omgeslagen zonder een woord te lezen.

Het is nu drie maanden geleden dat Sophie met Daan trouwde. Daan, met zijn keurige kapsel en zijn glimlach die nooit zijn ogen bereikt. Ik probeerde hem te accepteren, echt waar. Maar sinds die dag lijkt Sophie wel verdwenen. Ze komt nauwelijks nog langs, appt alleen korte berichtjes: ‘Druk, mam. Alles goed hoor.’ Maar ik voel aan alles dat er iets niet klopt.

‘Ze is volwassen, Marijke,’ zegt Jan zachtjes, zonder op te kijken. ‘We moeten haar loslaten.’

‘Loslaten?’ Mijn stem slaat over. ‘Ze is ons kind! Ze is veranderd, Jan. Ze lacht niet meer zoals vroeger. Ze ontwijkt mijn vragen, zelfs over kleine dingen. Gisteren vroeg ik of ze zin had om samen naar de markt te gaan, zoals we altijd deden. Ze zei dat ze geen tijd had. Geen tijd voor haar eigen moeder!’

Jan zucht en vouwt de krant dicht. ‘Misschien moeten we haar gewoon wat ruimte geven.’

Maar ik kan het niet. Elke vezel in mijn lijf schreeuwt dat er iets mis is. Ik herinner me hoe Sophie als klein meisje altijd haar hand in de mijne legde als we door de regen fietsten naar school. Hoe ze me alles vertelde – over haar vriendinnen, haar dromen, haar angsten. Waar is dat meisje gebleven?

De volgende dag besluit ik onaangekondigd langs te gaan bij Sophie en Daan in hun appartement in Utrecht. Mijn hart bonkt in mijn keel als ik aanbellen. Het duurt even voordat de deur opengaat.

‘Mam? Wat doe je hier?’ Sophie’s ogen zijn rood, haar stem schor.

‘Ik… Ik wilde gewoon even kijken hoe het met je gaat,’ stamel ik.

Daan verschijnt achter haar. ‘We waren net bezig,’ zegt hij kortaf.

‘Sophie, mag ik even met je praten? Alleen?’ vraag ik zacht.

Ze kijkt naar Daan, die zijn armen over elkaar slaat en zijn wenkbrauwen optrekt. ‘Ik heb niet veel tijd, mam.’

We gaan naar de keuken. Ik zie hoe ze haar mouwen omlaag trekt over haar polsen. Mijn maag draait om.

‘Sophie… Gaat het wel goed met je?’ fluister ik.

Ze kijkt weg. ‘Het gaat prima, mam. Echt.’

‘Je hoeft me niet voor de gek te houden. Je bent niet gelukkig, dat zie ik toch!’

Haar ogen vullen zich met tranen. ‘Mam, alsjeblieft…’

Op dat moment stormt Daan binnen. ‘Is er een probleem?’ Zijn stem klinkt kil.

‘Nee hoor,’ zegt Sophie snel. ‘Mam was net weg.’

Ik voel me machteloos als ik het appartement uit loop. Buiten barst ik in tranen uit. Wat gebeurt er met mijn dochter?

De weken erna probeer ik haar te bellen, maar ze neemt niet meer op. Jan zegt dat ik moet stoppen met pushen, dat ze vanzelf wel terugkomt als ze daar klaar voor is. Maar elke nacht lig ik wakker, piekerend over wat er misgaat achter die gesloten deuren.

Op een dag krijg ik een appje van Sophie: ‘Kun je morgen komen? Alleen jij.’ Mijn hart slaat over.

Als ik aankom zit ze al op me te wachten in een café aan de Oudegracht. Ze ziet er vermoeid uit, haar ogen dof.

‘Mam… Ik weet niet meer wat ik moet doen,’ fluistert ze terwijl ze met haar vingers aan haar koffiekopje friemelt.

‘Wat is er aan de hand, lieverd?’

Ze slikt moeizaam. ‘Daan… Hij wil alles bepalen. Met wie ik omga, wat ik doe, zelfs wat ik aantrek. Als ik iets verkeerds zeg… dan wordt hij boos. Heel boos.’

Mijn adem stokt. ‘Doet hij je pijn?’

Ze knikt bijna onmerkbaar.

Woede en verdriet overspoelen me tegelijk. ‘Je hoeft dit niet te accepteren! Je kunt altijd bij ons terecht.’

‘Ik schaam me zo… Ik dacht dat hij zou veranderen na het huwelijk. Maar het wordt alleen maar erger.’

Ik pak haar hand vast en knijp erin. ‘Je bent niet alleen, Sophie.’

Die avond komt ze mee naar huis. Jan zegt niets als hij haar ziet binnenkomen met betraande ogen; hij slaat alleen zwijgend een arm om haar heen.

De dagen daarna zijn zwaar. Sophie huilt veel en praat weinig. Soms schreeuwt ze uit het niets: ‘Waarom heb ik dit laten gebeuren? Waarom heb ik jullie niet eerder verteld wat er speelde?’

Ik weet geen antwoord. Ik kan alleen naast haar zitten en luisteren.

Na een paar weken belt Daan aan bij ons huis in Amersfoort. Hij staat op de stoep met bloemen en een gemaakte glimlach.

‘Sophie, kunnen we praten?’ roept hij door het raam.

Jan loopt naar buiten en sluit de deur achter zich.

Ik hoor hun stemmen oplopen in de tuin:

‘Je hebt haar pijn gedaan! Blijf weg bij mijn dochter!’

‘Ze hoort bij mij! Jullie bemoeien je overal mee!’

Sophie zit trillend op de bank naast mij.

‘Mam… Wat als hij nooit stopt? Wat als hij me nooit met rust laat?’

Ik sla mijn armen om haar heen en fluister: ‘We laten hem niet meer binnen, Sophie. Je bent veilig hier.’

De weken slepen zich voort. Sophie begint langzaam weer zichzelf te worden – kleine dingen eerst: een lachje om een slechte grap van Jan, samen boodschappen doen op zaterdag, haar oude favoriete muziek draaien in de keuken terwijl we koken.

Maar soms zie ik nog steeds de angst in haar ogen als de deurbel gaat of als haar telefoon trilt.

Op een avond zitten we samen op het balkon, kijkend naar de ondergaande zon boven de daken van Amersfoort.

‘Mam… Denk je dat ik ooit weer echt gelukkig kan worden?’ vraagt ze zacht.

Ik slik en kijk haar aan. ‘Dat weet ik niet zeker, lieverd… Maar we zullen het samen proberen.’

En nu schrijf ik deze woorden – mijn handen nog steeds trillend van alles wat we hebben meegemaakt – en vraag ik me af: Hoeveel ouders herkennen hun kind niet meer na zo’n ingrijpende verandering? En hoe ver ga je om je kind terug te krijgen?