Liefde in de schaduw van commentaren: Het verhaal van Daan en Sophie
‘Daan, kijk nou! Wat hebben ze nu weer geschreven?’ De stem van mijn moeder trilt terwijl ze haar telefoon omhoog houdt. Haar gezicht is bleek, haar ogen groot van ongeloof. Ik voel hoe mijn maag zich samenknijpt. Ik wil niet kijken, maar ik weet dat ik moet. Mijn vingers trillen als ik de telefoon overneem en de reacties onder onze trouwfoto lees.
‘Wat een mismatch! Zij lijkt wel zijn moeder!’ schrijft iemand. Een ander: ‘Die jurk… wie heeft haar dat aangeraden?’
Mijn adem stokt. Ik kijk naar Sophie, die in de keuken staat en doet alsof ze niets hoort. Maar haar schouders hangen, haar bewegingen zijn traag. Ik weet dat ze alles heeft gelezen. Ze doet altijd alsof het haar niets kan schelen, maar ik ken haar beter dan wie dan ook.
‘Mam, hou op,’ zeg ik zacht. ‘Dit helpt niet.’
Ze zucht diep. ‘Daan, ik snap niet waarom jullie die foto überhaupt online hebben gezet. Je weet toch hoe mensen zijn?’
Ik wil schreeuwen dat het ons recht is, dat we gelukkig zijn, dat niemand het recht heeft om ons zo te beoordelen. Maar de woorden blijven steken in mijn keel.
Die avond lig ik wakker naast Sophie. Haar ademhaling is onregelmatig; ze doet alsof ze slaapt, maar ik weet dat ze wakker is. Ik draai me naar haar toe en leg mijn hand op haar arm.
‘Sophie…’
Ze draait zich langzaam om. Haar ogen zijn rood van het huilen.
‘Waarom doen mensen dit, Daan? Waarom kunnen ze ons niet gewoon met rust laten?’
Ik heb geen antwoord. Ik voel me machteloos, boos, verdrietig. Alles tegelijk.
De volgende ochtend aan de ontbijttafel zwijgen we. Mijn vader leest de krant, mijn moeder roert in haar koffie. Sophie staart naar haar bord.
‘Misschien moeten jullie gewoon even offline gaan,’ zegt mijn vader uiteindelijk. ‘Het waait wel over.’
Maar het waait niet over. De reacties blijven komen. Zelfs collega’s op mijn werk maken er grapjes over. ‘Hé Daan, je hebt wel een bijzondere smaak!’ zegt Bas met een knipoog. Ik lach flauwtjes mee, maar vanbinnen kook ik.
’s Avonds barst de bom thuis.
‘Ik wil hier niet meer wonen,’ zegt Sophie plotseling terwijl ze haar jas aantrekt. ‘Ik kan dit niet meer, Daan. Niet met jouw ouders die steeds doen alsof het onze schuld is.’
‘Sophie, wacht…’
Maar ze is al de deur uit.
Ik ren haar achterna, de regen slaat in mijn gezicht als ik haar op het fietspad inhaal.
‘Sophie! Alsjeblieft!’
Ze draait zich om, haar gezicht nat van de regen en tranen.
‘Waarom verdedig je me niet? Waarom zeg je nooit eens iets tegen je ouders? Of tegen die mensen online?’
Ik voel me klein, schuldig. Ze heeft gelijk. Ik ben altijd degene die conflicten uit de weg gaat, die alles probeert te sussen.
‘Het spijt me,’ fluister ik. ‘Ik weet gewoon niet hoe…’
Ze kijkt me aan, haar ogen vol pijn en teleurstelling.
‘Misschien moet je dat leren, Daan. Voor ons.’
Die nacht slaap ik niet. Ik denk aan vroeger, aan hoe gelukkig we waren toen we elkaar net leerden kennen in Utrecht. Hoe we samen door de grachten liepen, hand in hand, zonder ons iets aan te trekken van anderen.
De volgende dag besluit ik dat het zo niet langer kan. Ik pak mijn telefoon en open Facebook. Mijn handen trillen als ik begin te typen:
‘Aan iedereen die denkt te moeten oordelen over ons huwelijk: jullie kennen ons niet. Jullie weten niets van onze liefde, onze strijd, onze dromen. Sophie is het mooiste wat mij ooit is overkomen en niemand – NIEMAND – heeft het recht om haar of ons belachelijk te maken.’
Ik druk op ‘plaatsen’ en voel een golf van opluchting én angst tegelijk.
De reacties zijn heftig. Sommigen steunen ons (‘Goed gezegd, Daan!’), anderen gaan nog harder tekeer (‘Ach joh, stel je niet aan’). Maar voor het eerst voel ik me niet meer machteloos.
’s Avonds zit ik met mijn ouders aan tafel.
‘We moeten praten,’ begin ik.
Mijn moeder kijkt me bezorgd aan. ‘Daan…’
‘Nee mam, luister alsjeblieft even. Jullie bedoelen het goed, maar door steeds te zeggen dat we het zelf uitlokken of dat we offline moeten gaan, geef je die mensen gelijk. Jullie zouden achter ons moeten staan.’
Mijn vader knikt langzaam. ‘Je hebt gelijk jongen… We willen alleen maar dat jullie gelukkig zijn.’
Sophie komt binnen en kijkt ons aarzelend aan.
‘Kom zitten,’ zeg ik zacht.
We praten die avond urenlang. Over verwachtingen, over pijn, over liefde en steun. Mijn ouders beloven hun houding te veranderen; Sophie huilt van opluchting.
Langzaam keert de rust terug in huis. De online storm waait uiteindelijk over – of misschien leren we er gewoon mee leven.
Op een dag zitten Sophie en ik samen op een bankje aan de Vecht in Utrecht. De zon zakt langzaam achter de bomen.
‘Denk je dat het ooit echt overgaat?’ vraagt ze zacht.
Ik pak haar hand vast en kijk haar aan.
‘Misschien niet,’ zeg ik eerlijk. ‘Maar zolang wij elkaar hebben… kunnen we alles aan.’
Soms vraag ik me af: waarom zijn mensen zo hard voor elkaar? En wat zou er gebeuren als we allemaal wat meer achter elkaar zouden staan – ook als het moeilijk wordt?