“Je waardeert ook nooit iets! We moeten sparen!” – Een moeder, een zoon, en de prijs van geluk
“Je waardeert ook nooit iets! We moeten sparen!”
De stem van mijn moeder galmt nog na in de kleine keuken van ons rijtjeshuis in Amersfoort. Haar handen trillen als ze de boodschappentas op het aanrecht zet. Ik kijk naar mijn zusje Fleur, die haar ogen wegdraait en haar lippen op elkaar perst. Buiten regent het zachtjes tegen het raam, maar binnen stormt het.
“Lucas, waarom moet jij altijd alles meteen opmaken? En Fleur, jij ook! Jullie denken zeker dat geld aan de bomen groeit?”
Ik voel mijn wangen gloeien. “Mam, het is maar een pak koekjes. Kunnen we niet gewoon één keer iets lekkers bij de thee?”
Ze draait zich om, haar gezicht strak. “Dat zeg je altijd. Maar straks is er niks meer. Je weet niet hoe snel het mis kan gaan.”
Fleur zucht. “We zijn niet arm, mam.”
“Dat zeg je nu,” snauwt ze, “maar als ik niet oplet, geven jullie alles uit.”
Ik wil iets terugzeggen, maar slik mijn woorden in. Mijn moeder is altijd zo geweest. Sinds papa wegging toen ik tien was, is ze veranderd in iemand die alles telt: geld, broodkorsten, zelfs de minuten onder de douche. Ze werkt als administratief medewerker bij de gemeente en komt elke dag moe thuis. Haar leven lijkt een eindeloze lijst van zorgen en rekensommen.
’s Avonds lig ik in bed en hoor haar beneden rommelen. Ik weet dat ze de bonnetjes nakijkt, alles opschrijft in haar schriftje. Soms hoor ik haar zachtjes huilen. Dan voel ik me schuldig omdat ik boos op haar ben geweest.
De volgende ochtend is het huis koud. De verwarming staat pas na achten aan. Fleur zit met haar jas aan aan tafel.
“Heb je nog plannen vandaag?” vraagt mam terwijl ze thee inschenkt.
“Ik ga naar Sanne,” zegt Fleur zacht.
“Moet dat? Kun je niet gewoon hier blijven? Het kost alleen maar geld om daarheen te fietsen.”
Fleur rolt met haar ogen. “Mam, fietsen kost geen geld.”
“Jawel,” zegt mam koppig. “Je band slijt ervan.”
Ik kan het niet laten: “Wil je dat we helemaal niks meer doen?”
Ze kijkt me aan met die blik die alles zegt: onbegrip, angst, liefde die verstikt.
Later die dag zit ik op mijn kamer en hoor ik haar praten aan de telefoon. “Nee, ik kan niet komen, het is te duur met de trein… Ja, ik weet dat het gezellig zou zijn… Nee, echt niet.”
Ik voel een steek van medelijden. Ze gunt zichzelf ook niks.
’s Avonds probeer ik voorzichtig: “Mam, waarom gun je jezelf nooit iets?”
Ze kijkt op van haar breiwerk – een sok met een gat dat ze al drie keer heeft gestopt.
“Je begrijpt het niet, Lucas. Vroeger… toen ik klein was… Mijn vader raakte zijn baan kwijt en ineens hadden we niks meer. Ik wil nooit meer meemaken dat ik mijn kinderen geen eten kan geven.”
Ik zwijg. Ik weet dat ze bang is. Maar haar angst is als een muur tussen ons in.
Op school lachen vrienden soms om mijn oude jas of mijn zelfgemaakte broodtrommel. “Waarom koop je geen nieuwe?” vraagt Daan.
“Mijn moeder vindt dat zonde van het geld,” mompel ik.
Daan haalt zijn schouders op. “Mijn moeder koopt alles online.”
’s Middags komt Fleur boos thuis. “Mam heeft weer tegen Sanne gezegd dat ik niet mag blijven eten omdat het te duur is! Ik schaam me dood!”
Ik probeer haar te troosten, maar voel dezelfde schaamte branden in mijn buik.
Op een dag komt er een brief van school: of ik mee wil op werkweek naar Texel. Het kost 150 euro.
Ik leg de brief voorzichtig op tafel.
Mam leest hem en haar gezicht vertrekt. “Dat kunnen we niet betalen.”
“Maar mam… iedereen gaat!”
Ze schudt haar hoofd. “Het spijt me.”
’s Nachts lig ik wakker. Ik hoor Fleur zachtjes huilen in haar kamer. Ik voel woede opborrelen – op mam, op papa die weg is, op mezelf omdat ik niks kan veranderen.
De weken gaan voorbij. Mam spaart overal op: ze koopt tweedehands kleding, repareert alles zelf, weigert uit eten te gaan of zelfs maar een ijsje te kopen bij de HEMA.
Op een dag barst ik uit elkaar tijdens het avondeten.
“Waarom mag er nooit iets leuks? Waarom moet alles altijd over geld gaan?!”
Mam schrikt en laat haar vork vallen.
“Lucas…”
“Nee! Je leeft niet! Je bent alleen maar bang! Ik wil niet zo worden!”
Fleur begint te huilen en rent naar boven.
Mam blijft zitten, haar handen trillend in haar schoot.
“Ik doe mijn best,” fluistert ze uiteindelijk. “Ik wil jullie beschermen.”
“Maar tegen wat? Tegen leven?”
Die nacht blijft het stil in huis.
De dagen daarna praten we nauwelijks met elkaar. Mam lijkt kleiner geworden, alsof ze elk moment kan breken.
Op een zaterdagmiddag komt oma langs – mams moeder. Ze kijkt ons onderzoekend aan en zegt dan: “Marijke, je hoeft niet alles alleen te dragen.”
Mam barst in tranen uit en vertelt alles: over haar angst, haar schuldgevoelens, hoe ze ’s nachts wakker ligt van zorgen.
Oma slaat een arm om haar heen. “Kind, je mag ook genieten. Je kinderen hebben jou nodig – niet alleen je spaarzaamheid.”
Langzaam verandert er iets in huis. Mam probeert kleine dingen toe te laten: een keer patat halen bij de snackbar, samen naar de bioscoop met kortingskaartjes.
Het is niet makkelijk – soms zie ik haar nog steeds rekenen in haar hoofd – maar er komt lucht in ons leven.
Op een avond zitten we samen op de bank met thee en koekjes – echte koekjes uit de winkel.
Mam glimlacht voorzichtig naar mij en Fleur.
“Ik probeer het,” zegt ze zacht.
En voor het eerst geloof ik haar echt.
Soms vraag ik me af: hoeveel geluk mag je jezelf toestaan als je bang bent om alles kwijt te raken? En hoe leer je genieten als sparen je tweede natuur is geworden?