Altijd Jong? Mijn Strijd met het Spiegelbeeld en Mijn Familie
‘Je lijkt wel zestien, Sanne. Echt, je zou zo weer op de middelbare school kunnen zitten!’
Mijn moeder lachte terwijl ze de aardappels afgiet, maar ik voel hoe mijn kaken zich aanspannen. Het is niet de eerste keer dat ze het zegt, en ik weet dat ze het als compliment bedoelt. Maar het voelt als een dolksteek. Ik ben 32. Ik wil serieus genomen worden, niet als een kind behandeld worden.
‘Mam, hou daar nou eens mee op,’ zeg ik, misschien iets te fel. Mijn vader kijkt op van zijn krant en zucht. ‘Sanne, je moeder bedoelt het goed.’
‘Dat weet ik,’ snauw ik terug, ‘maar ik ben geen kind meer.’
Het blijft even stil aan tafel. Mijn broertje Jasper kijkt me aan met die blik die hij altijd heeft als hij zich ongemakkelijk voelt: ogen groot, mond half open. Mijn moeder zet de pan op tafel en probeert het goed te maken. ‘Je bent prachtig zoals je bent, lieverd.’
Maar het is te laat. De sfeer is verpest. We eten zwijgend verder.
’s Avonds lig ik in bed en staar naar het plafond van mijn kleine appartement in Utrecht. De woorden van mijn moeder echoën in mijn hoofd. Waarom kan ik niet gewoon blij zijn met hoe ik eruitzie? Iedereen zegt dat het een zegen is om er jong uit te zien. Maar niemand begrijpt hoe het voelt als mensen je niet serieus nemen op je werk, als je bij de Albert Heijn om je ID wordt gevraagd terwijl je alleen maar een fles wijn koopt voor een etentje met vrienden.
Op kantoor bij het architectenbureau waar ik werk, is het niet anders. Mijn collega’s – allemaal mannen van in de veertig – noemen me ‘ons meisje’. Tijdens vergaderingen kijken ze me nauwelijks aan als ik iets zeg. Vorige week nog, toen ik een presentatie gaf over een nieuw project in Amersfoort, onderbrak mijn baas me halverwege: ‘Goed gedaan, Sanne. Maar laten we nu even luisteren naar wat Erik hierover denkt.’ Erik, die net van de universiteit komt en nog geen dag ervaring heeft.
Na afloop stond ik trillend op het toilet. In de spiegel keek een jong meisje me aan, met grote blauwe ogen en een smal gezicht zonder rimpels. Ik haat haar soms. Waarom kan ik niet gewoon ouder lijken? Waarom kan ik niet gezien worden voor wie ik ben?
Thuis probeer ik alles: make-up, andere kleding, zelfs mijn haar donkerder verven. Maar niets helpt echt. Op straat word ik nog steeds aangesproken met ‘meisje’ in plaats van ‘mevrouw’. In de trein vraagt een conducteur of ik wel oud genoeg ben voor een studentenkaart.
Mijn vriendinnen begrijpen het niet. ‘Jij hebt makkelijk praten,’ zegt Marloes als we samen koffie drinken bij De Rechtbank. ‘Ik krijg al kraaienpootjes en jij wordt alleen maar jonger.’
‘Maar dat is het juist,’ probeer ik uit te leggen. ‘Ik voel me gevangen in een lichaam dat niet bij mijn leeftijd past.’
Marloes haalt haar schouders op. ‘Wees blij dat je geen botox nodig hebt.’
Ze snapt het niet. Niemand snapt het.
De echte klap komt als mijn relatie met Thomas stukloopt. We zijn drie jaar samen geweest, maar steeds vaker krijg ik het gevoel dat hij mij niet serieus neemt. Hij noemt me ‘zijn meisje’ tegen zijn vrienden en lacht als ik boos word om kleine dingen.
Op een avond, na weer zo’n ruzie over niks – hij had vergeten boodschappen te doen en zei: ‘Ach, kleine meisjes vergeten ook wel eens wat’ – barst ik in tranen uit.
‘Waarom doe je zo?’ snikt hij.
‘Omdat ik geen klein meisje ben! Ik ben volwassen! Waarom ziet niemand dat?’
Hij kijkt me aan alsof hij me voor het eerst ziet. ‘Misschien moet je gewoon wat relaxter doen over je uiterlijk,’ zegt hij uiteindelijk.
Dat is het moment dat ik weet dat het voorbij is.
Na de breuk voel ik me verloren. Ik vermijd familie-etentjes en negeer appjes van vriendinnen. Op kantoor trek ik me steeds meer terug; tijdens vergaderingen zeg ik bijna niets meer.
Op een dag belt mijn moeder. ‘Sanne, kom je zondag eten? Je vader mist je.’
Ik twijfel, maar stem toe.
Zondagavond zit ik weer aan de keukentafel van mijn ouderlijk huis in Amersfoort. Mijn moeder heeft stamppot gemaakt, zoals vroeger. Het voelt vertrouwd en pijnlijk tegelijk.
Tijdens het eten vraagt mijn vader ineens: ‘Sanne, waarom ben je zo stil de laatste tijd?’
Ik slik en kijk naar mijn bord. ‘Ik weet het niet zo goed,’ mompel ik.
Mijn moeder legt haar hand op de mijne. ‘Lieverd, we maken ons zorgen om je.’
De tranen prikken achter mijn ogen. Ineens barst alles eruit: hoe onzeker ik me voel over mijn uiterlijk, hoe mensen me behandelen alsof ik een kind ben, hoe alleen ik me voel.
Mijn ouders luisteren zwijgend. Als ik klaar ben, zegt mijn vader: ‘Je hoeft niet ouder te lijken om volwassen te zijn.’
‘Maar niemand ziet dat,’ fluister ik.
Mijn moeder knikt begrijpend. ‘Misschien moet jij jezelf eerst zien zoals je bent.’
Die nacht slaap ik slecht. Maar ergens voel ik iets verschuiven in mij.
De weken daarna probeer ik mezelf minder te verstoppen. Op kantoor neem ik vaker het woord tijdens vergaderingen, ook al kijken collega’s verbaasd op als ik mijn mening geef. Ik begin weer af te spreken met vriendinnen en vertel eerlijk hoe ik me voel.
Langzaam merk ik dat mensen anders naar me gaan kijken – of misschien kijk ík wel anders naar mezelf.
Op een dag sta ik weer voor de spiegel in mijn badkamer. Ik zie nog steeds dat jonge gezicht, maar nu zie ik ook iets anders: kracht in mijn ogen, vastberadenheid in mijn kaaklijn.
Misschien zal ik altijd jong blijven lijken aan de buitenkant. Maar van binnen ben ik eindelijk volwassen geworden.
Soms vraag ik me af: hoeveel van ons voelen zich gevangen in hun eigen uiterlijk? En wanneer durven we onszelf echt te laten zien?