Wanneer thuis geen thuis meer is: Het verhaal van een vertrek dat nooit kwam

‘Dus… je gaat niet mee?’ Mijn stem trilt, terwijl ik in de deuropening sta van wat ons nieuwe appartement had moeten zijn. Jeroen kijkt naar de grond, zijn handen diep in zijn jaszakken. Buiten regent het zachtjes; de druppels tikken ritmisch tegen het raam. De dozen staan opgestapeld, klaar om uitgepakt te worden, maar alles voelt leeg. ‘Het spijt me, Anne,’ zegt hij zacht. ‘Ik kan het gewoon niet. Mam… ze heeft me nodig.’

Mijn hart bonkt in mijn borst. Ik wil schreeuwen, hem vastpakken, hem dwingen te kiezen voor ons. Maar ik weet dat het geen zin heeft. Zijn moeder, mevrouw Van Dijk, heeft altijd tussen ons in gestaan. Sinds het begin van onze relatie voelde ik haar ogen in mijn rug prikken, haar stem die Jeroen influisterde dat hij haar niet mocht verlaten. ‘Je bent haar zoon, geen kleine jongen meer!’ had ik hem vaak toegesist als we weer eens ruzie hadden over zijn eeuwige loyaliteit aan haar.

‘Je hebt me beloofd,’ fluister ik nu. Mijn stem klinkt gebroken. Jeroen kijkt me eindelijk aan, zijn blauwe ogen vol schuld en verdriet. ‘Ik weet het… maar ze is alleen sinds papa dood is. Ze zegt dat ze niet zonder mij kan.’

Ik draai me om en loop naar het raam. De regen is nu harder geworden; het lijkt alsof de hemel met mij mee huilt. Mijn handen trillen als ik de gordijnen dichttrek. In mijn hoofd hoor ik de woorden van mijn moeder: ‘Je moet voor jezelf kiezen, Anne. Je kunt niet eeuwig wachten tot hij loskomt van haar.’ Maar hoe doe je dat, als je van iemand houdt?

De dagen daarna zijn een waas van stilte en eenzaamheid. De verhuisdozen blijven dicht; ik slaap op de bank omdat het bed te groot voelt voor mij alleen. Mijn telefoon blijft stil. Geen berichtje van Jeroen, geen uitleg, geen verontschuldiging meer. Alleen een leegte die steeds groter wordt.

Op een avond belt mijn zusje, Marieke. ‘Anne, kom alsjeblieft bij ons eten vanavond. Je hoeft niet alleen te zijn.’ Ik wil weigeren, maar haar stem klinkt zo warm dat ik toegeef. Aan tafel bij haar en haar man voel ik me even veilig, maar als ze voorzichtig vraagt: ‘Heb je nog iets van Jeroen gehoord?’, breek ik.

‘Hij kiest altijd voor haar! Altijd! Alsof ik niet besta!’ snik ik. Marieke slaat een arm om me heen. ‘Misschien moet je hem laten gaan, Anne. Je verdient iemand die voor jou kiest.’

Maar hoe laat je los als je hele toekomst samen was uitgestippeld? We hadden plannen gemaakt: samenwonen in Utrecht, weekendjes naar Texel, ooit kinderen misschien… Alles lijkt nu zinloos.

De weken verstrijken. Op mijn werk bij de bibliotheek probeer ik me te concentreren op het ordenen van boeken en het helpen van bezoekers, maar mijn gedachten dwalen steeds af naar Jeroen. Soms zie ik hem in gedachten binnenlopen, met die verlegen glimlach waarmee hij me ooit voor zich won.

Op een dag staat hij echt voor me, in de bibliotheek. Mijn hart slaat over. ‘Anne… kunnen we praten?’ vraagt hij zachtjes.

We lopen naar buiten, naar het parkje achter de bibliotheek waar de kastanjebomen hun bladeren laten vallen. ‘Ik weet niet wat ik moet doen,’ zegt hij terwijl hij op een bankje gaat zitten. ‘Mam belt me elke avond huilend op. Ze zegt dat ze niet kan slapen zonder dat ik thuis ben.’

‘En wat wil jij?’ vraag ik scherp.

Hij zwijgt lang. ‘Ik weet het niet meer,’ fluistert hij uiteindelijk.

‘Jeroen, je bent dertig! Wanneer ga je voor jezelf kiezen? Voor ons?’ Mijn stem klinkt wanhopig.

Hij kijkt me aan met diezelfde droevige blik als toen in het appartement. ‘Ik ben bang haar kwijt te raken…’

‘En mij dan?’ vraag ik zacht.

Hij antwoordt niet.

Die avond besluit ik dat ik niet langer kan wachten tot hij verandert. Ik pak mijn spullen uit de dozen en richt het appartement in zoals ik wil: lichte gordijnen, planten op de vensterbank, foto’s van Marieke en mij aan de muur. Het voelt nog steeds leeg zonder Jeroen, maar langzaam vult de ruimte zich met iets nieuws: mezelf.

Toch blijft er een knagend gevoel van gemis en woede. Op familiefeestjes ontwijk ik vragen over Jeroen; mijn moeder kijkt me bezorgd aan maar zegt niets meer. Soms droom ik dat hij ineens voor de deur staat, met koffers in zijn hand en tranen in zijn ogen.

Op een dag krijg ik een brief van mevrouw Van Dijk. Haar handschrift is bibberig:

‘Beste Anne,
Ik weet dat je boos bent op Jeroen – en misschien ook op mij. Maar begrijp alsjeblieft dat hij alles is wat ik nog heb sinds mijn man er niet meer is. Ik ben bang om alleen oud te worden…’

Ik vouw de brief dicht met trillende handen. Voor het eerst voel ik medelijden met haar – maar ook woede omdat ze nooit heeft geprobeerd mij te begrijpen.

De maanden gaan voorbij. Ik leer nieuwe mensen kennen: collega’s nodigen me uit voor borrels, Marieke neemt me mee naar yogalessen. Langzaam begin ik weer te lachen.

Op een dag zie ik Jeroen op straat lopen met zijn moeder aan zijn arm. Ze lijken gelukkig – of misschien is het schijn. Hij ziet mij ook en aarzelt even voordat hij zwaait. Ik zwaai terug, glimlach flauwtjes en loop verder.

’s Avonds zit ik op mijn balkon met een glas wijn en kijk naar de ondergaande zon boven Utrecht. Ik denk aan alles wat er gebeurd is – aan liefde die niet genoeg was om los te breken uit oude patronen.

Was het lafheid? Of gewoon onvermogen om te kiezen? En hoe vaak houden we onszelf gevangen uit angst voor verandering?

Misschien is thuis uiteindelijk geen plek of persoon – maar iets wat je in jezelf moet vinden.

Zou jij kunnen loslaten als liefde niet genoeg blijkt te zijn? Of blijf je hopen tegen beter weten in?