Ik ben niet langer hun dienstmeid: Mijn strijd voor respect binnen mijn familie
‘Mam, kun je straks de was nog even ophangen? En oh ja, de boodschappen zijn bijna op.’ De stem van mijn schoondochter, Sanne, klinkt door het huis. Ik sta in de keuken, mijn handen nog nat van het afwassen. Mijn zoon, Jeroen, zit op de bank met zijn telefoon. Hij kijkt niet op of om.
Ik slik. ‘Natuurlijk, Sanne,’ antwoord ik zachtjes. Maar vanbinnen kook ik. Hoe ben ik hier beland? Ik ben 65, heb mijn hele leven gewerkt, drie kinderen grootgebracht, en nu word ik behandeld als een soort onzichtbare hulp in huis. Sinds Jeroen en Sanne hun derde kind kregen, ben ik bijna dagelijks bij hen thuis. Eerst om te helpen – dat deed ik graag. Maar nu lijkt het alsof ze niet meer zonder me kunnen, of misschien willen ze gewoon niet meer zonder me werken.
‘Mam, waar blijft die koffie?’ roept Jeroen ineens. Ik voel een steek in mijn hart. Was dit dezelfde jongen die vroeger altijd zijn armen om me heen sloeg en zei dat ik de beste moeder van de wereld was? Ik zet de koffie voor hem neer. Hij knikt niet eens.
’s Avonds lig ik in bed in mijn kleine appartementje in Utrecht. De stilte is oorverdovend. Mijn man, Henk, is vijf jaar geleden overleden. Sindsdien ben ik alleen. Mijn kinderen zijn mijn alles – dacht ik altijd. Maar nu vraag ik me af: ben ik alleen maar goed genoeg als ik iets voor ze doe?
De volgende dag sta ik weer bij Jeroen en Sanne op de stoep. De kinderen rennen naar me toe. ‘Oma!’ roepen ze blij. Mijn hart smelt even. Maar zodra Sanne binnenkomt, schuift ze me een lijstje toe: ‘Kun je vandaag ook even stofzuigen? En de ramen zijn echt vies.’
‘Sanne,’ begin ik voorzichtig, ‘misschien kunnen jullie zelf ook…’
Ze kijkt me aan alsof ik gek ben geworden. ‘Jij hebt toch tijd genoeg? Wij werken allebei fulltime.’
Ik voel hoe mijn wangen rood worden van schaamte én woede. ‘Ik help graag, maar soms voelt het alsof ik alleen nog maar kom om te poetsen.’
Jeroen komt binnen. ‘Mam, doe nou niet zo moeilijk. Je weet toch dat we je nodig hebben.’
Die avond bel ik mijn dochter Marieke. Ze woont in Groningen en komt niet vaak langs. ‘Mam, je moet echt voor jezelf opkomen,’ zegt ze streng. ‘Je bent hun moeder, geen huishoudster.’
Maar hoe doe je dat? Hoe zeg je nee tegen je eigen kinderen?
De dagen worden weken. Elke keer als ik bij Jeroen en Sanne ben, voel ik me kleiner worden. Mijn rug doet pijn van het bukken, mijn handen zijn ruw van het schoonmaken. Ik begin fouten te maken: laat een glas vallen, vergeet de melk te kopen. Sanne zucht dan luidruchtig en rolt met haar ogen.
Op een dag hoor ik haar fluisteren tegen Jeroen: ‘Misschien moeten we iemand inhuren, want zo schiet het niet op.’
Die woorden snijden dieper dan ze ooit zullen weten.
’s Nachts kan ik niet slapen. Ik staar naar het plafond en hoor Henk’s stem in mijn hoofd: ‘Je bent zoveel meer waard dan dit.’
De volgende ochtend besluit ik het gesprek aan te gaan. Mijn hart bonkt in mijn keel als ik aanbeld bij Jeroen en Sanne.
‘We moeten praten,’ zeg ik zodra ik binnen ben.
Ze kijken verbaasd op.
‘Ik voel me niet gezien,’ begin ik met trillende stem. ‘Ik help graag met de kinderen, maar ik ben geen dienstmeid. Ik wil oma zijn, geen huishoudster.’
Er valt een pijnlijke stilte.
Jeroen kijkt weg. Sanne trekt haar wenkbrauwen op.
‘Dus je wilt ons niet meer helpen?’ vraagt ze koel.
‘Ik wil jullie helpen als oma,’ zeg ik zacht. ‘Niet als schoonmaakster.’
Jeroen zucht diep. ‘We hebben het gewoon druk, mam.’
‘Dat begrijp ik,’ antwoord ik. ‘Maar ik heb ook recht op rust en respect.’
Sanne staat op en loopt naar de keuken. Jeroen blijft zitten, zijn handen gevouwen.
‘Misschien moeten we inderdaad iemand inhuren,’ zegt hij uiteindelijk.
Ik knik langzaam. ‘Dat lijkt me een goed idee.’
Als ik naar huis loop, voel ik me leeg én opgelucht tegelijk. Alsof er een last van mijn schouders valt.
De dagen daarna belt Jeroen nauwelijks nog. De kinderen mis ik vreselijk, maar ergens voel ik ook trots: voor het eerst in jaren heb ik voor mezelf gekozen.
Op een zondag belt Marieke onverwacht aan met bloemen en taart.
‘Mam, wat ben ik trots op je,’ zegt ze terwijl ze me stevig omhelst.
We zitten samen aan de keukentafel en praten urenlang over vroeger – over hoe Henk altijd zei dat je jezelf nooit moest vergeten.
Langzaam begin ik te geloven dat het goed komt.
Toch blijft er een stemmetje knagen: heb ik het juiste gedaan? Had ik harder moeten zijn? Of juist zachter?
Soms vraag ik me af: hoeveel moet je geven voordat je jezelf kwijtraakt? En wie zorgt er eigenlijk voor de moeders van Nederland?