Tussen Vier Muren: Hoe Mijn Kinderen Niet Willen Vertrekken
‘Wanneer ga je nou eindelijk eens kijken naar die kamer in Amersfoort?’ Mijn stem trilt terwijl ik het vraag, mijn handen om de rand van de keukentafel geklemd. De geur van oude koffie hangt in de lucht. Mijn zoon, Daan, rolt met zijn ogen en zucht overdreven hard. ‘Mam, ik heb het druk. Sollicitaties, weet je nog? Alles is duur, en ik heb geen zin om in zo’n krappe kamer te zitten.’
Mijn dochter, Sanne, zit tegenover hem met haar telefoon in de hand. Ze kijkt niet op. ‘En trouwens, mam, je weet toch dat de huurprijzen belachelijk zijn? Je wilt toch niet dat we op straat belanden?’
Ik voel mijn hart bonzen. Elke dag hetzelfde gesprek. Elke dag dezelfde muur van onbegrip. Sinds hun vader, Henk, drie jaar geleden overleed aan een hartaanval, is het huis te groot en te leeg geworden. Maar tegelijk ook te vol – vol met hun spullen, hun ruzies, hun eindeloze aanwezigheid.
Soms verlang ik naar stilte. Naar het geluid van alleen mijn eigen ademhaling in de woonkamer. Maar als ik dat hardop zeg, voel ik me meteen schuldig. Wat voor moeder wil haar kinderen weg hebben?
‘Jullie zijn allebei volwassen,’ probeer ik opnieuw, zachter nu. ‘Jullie moeten toch een keer op eigen benen staan? Ik kan dit niet meer betalen allemaal.’
Daan schiet overeind. ‘Dus je wilt ons gewoon het huis uit hebben? Lekker dan, mam.’
Sanne kijkt me eindelijk aan, haar ogen nat. ‘Weet je wel hoe moeilijk het is tegenwoordig? Jij had tenminste nog betaalbare huur toen je jong was.’
Ik slik. Ze hebben gelijk – deels. Maar ik ben moe. Mijn pensioen is krap, de energierekening stijgt elke maand en de boodschappen zijn duurder dan ooit. Soms tel ik de euro’s bij de kassa en hoop ik dat niemand ziet hoe ik twijfel tussen kaas of melk.
’s Nachts lig ik wakker en luister naar hun stemmen door de dunne muren. Daan gamet tot diep in de nacht; Sanne belt met vriendinnen over haar werk bij de supermarkt. Ik hoor hun dromen, hun frustraties – maar nooit plannen om te vertrekken.
Op een regenachtige woensdag komt mijn zus Marijke langs. Ze kijkt me doordringend aan terwijl ze haar jas ophangt.
‘Je moet harder zijn,’ zegt ze. ‘Ze nemen je niet serieus. Je bent geen hotel.’
Ik knik, maar voel me zwak. ‘Wat als ze boos worden? Wat als ze me haten?’
Marijke lacht schamper. ‘Ze zullen je altijd nodig hebben, maar ze moeten leren op eigen benen te staan. Anders blijven ze voor altijd.’
Die avond probeer ik het opnieuw tijdens het eten.
‘Ik ga de huur verhogen,’ zeg ik plotseling, mijn stem harder dan bedoeld.
Daan laat zijn vork vallen. ‘Serieus? Je gaat ons laten betalen?’
‘Ja,’ zeg ik. ‘Of jullie zoeken iets anders.’
Sanne begint te huilen. ‘Dit meen je niet…’
Ik voel me verschrikkelijk, maar ik houd vol.
De dagen erna is het ijzig stil in huis. Niemand praat met me; zelfs de kat lijkt me te ontwijken. Ik vraag me af of ik te ver ben gegaan.
Op een avond hoor ik Daan zachtjes praten met Sanne op de gang.
‘Misschien moeten we toch gaan kijken naar die kamer in Amersfoort,’ fluistert hij.
‘En als het niet lukt?’ vraagt Sanne.
‘Dan proberen we iets anders. We kunnen niet eeuwig hier blijven.’
Mijn hart breekt en maakt een sprongetje tegelijk.
Een week later zitten we samen aan tafel met een makelaar op speakerphone. Daan en Sanne stellen vragen over huurtoeslag en inschrijving bij de gemeente. Voor het eerst zie ik hoop in hun ogen – en angst.
De dag dat ze vertrekken, regent het pijpenstelen. Hun dozen staan in de gang; de kat miauwt klaaglijk bij de deur.
‘We bellen je elke dag,’ zegt Sanne terwijl ze me omhelst.
Daan knikt stug, zijn ogen rood.
Als de deur dichtvalt en hun stemmen wegsterven in het trappenhuis, blijf ik achter in een huis dat plotseling veel te stil is.
Ik loop door de lege kamers en adem diep in. De stilte is oorverdovend – maar ook bevrijdend.
Heb ik het juiste gedaan? Of is liefde soms loslaten, zelfs als het pijn doet?
Wat zouden jullie doen als je in mijn schoenen stond?