Over de Rand: Mijn Sprong in het Onbekende op de Erasmusbrug
‘Doe het niet, alsjeblieft!’ hoorde ik mijn vrouw Marieke schreeuwen, haar stem trillend van angst en wanhoop. Maar ik hoorde haar nauwelijks. Mijn hart bonsde in mijn keel terwijl ik over de reling van de Erasmusbrug keek, naar het kleine meisje dat spartelde in het ijskoude water van de Maas. Haar rode jas dreef als een vlek tussen de grijze golven. Alles om me heen vervaagde; alleen zij en het water bestonden nog.
Ik weet niet precies wat me bezielde. Misschien was het instinct, misschien was het iets anders. Maar voordat ik het wist, had ik mijn jas uitgetrokken en sprong ik. De kou sloeg als messen tegen mijn huid. Mijn longen hapten naar adem toen ik onderging, maar ik moest haar vinden. Mijn handen tastten door het troebele water tot ik haar jas voelde. Ze was zo licht, zo stil. Met al mijn kracht trok ik haar omhoog en zwom richting de kant, terwijl mijn spieren protesteerden en mijn hoofd tolde van paniek en adrenaline.
Toen we eindelijk op de kade werden getrokken door twee mannen die hun jassen uitgooiden, voelde ik pas hoe erg ik trilde. Het meisje ademde, gelukkig. Iemand belde 112. Marieke stond aan de overkant te huilen, haar gezicht wit van schrik. Ik wilde naar haar toe rennen, maar mijn benen gaven het bijna op.
Die dag veranderde alles. Ik was altijd een gewone man geweest – Jan van Dijk, buschauffeur lijn 32, vader van twee pubers, getrouwd met Marieke sinds mijn twintigste. We woonden in een rijtjeshuis in Kralingen, met een tuin vol onkruid en een kat die altijd op het aanrecht lag. Mijn leven was overzichtelijk, soms saai, maar veilig.
Maar na die sprong was niets meer hetzelfde. De media doken er bovenop: ‘Held van de Maas’, kopte het AD. Mijn foto stond op de voorpagina. Op mijn werk kreeg ik applaus van collega’s en gratis koffie van passagiers. Maar thuis… thuis werd het stil.
Marieke keek me anders aan. ‘Waarom deed je dat?’ vroeg ze die avond terwijl ze de vaatwasser inruimde. Haar handen trilden nog steeds.
‘Ik kon niet anders,’ zei ik zacht. ‘Ze had niemand anders.’
Ze sloeg haar armen om zichzelf heen. ‘En wat als jij… wat als jij niet terug was gekomen? Wat moest ik dan tegen Daan en Lotte zeggen?’
Ik wist het antwoord niet. Ik had er niet over nagedacht – niet over haar angst, niet over mijn kinderen die hun vader hadden kunnen verliezen. Ik voelde me schuldig, maar ook trots. Die gevoelens vochten om voorrang in mijn hoofd.
De dagen daarna werd het erger. Daan, onze oudste van zestien, kwam laat thuis en sloeg zijn deur dicht zonder iets te zeggen. Lotte, dertien jaar en altijd gevoelig, huilde ’s nachts in haar kamer. Marieke sliep met haar rug naar me toe.
Op een avond zat ik alleen aan de keukentafel toen Daan binnenkwam.
‘Waarom moest jij nou weer zo nodig de held uithangen?’ snauwde hij.
Ik keek hem verbaasd aan. ‘Wat bedoel je?’
‘Iedereen op school heeft het erover. “Jouw vader is die mafkees van het nieuws.” Ze lachen me uit! Waarom kun je niet gewoon normaal doen?’
Zijn woorden raakten me harder dan ik had verwacht. Ik wilde hem uitleggen dat ik geen keuze had gehad, dat ik alleen maar wilde helpen. Maar hij stormde al weg voordat ik iets kon zeggen.
De weken gingen voorbij en de spanning bleef hangen als mist in huis. Marieke praatte nauwelijks met me; Daan vermeed me; Lotte keek me aan met grote, bange ogen.
Op een dag kwam Marieke thuis met rode ogen van het huilen.
‘Ik kan dit niet meer,’ zei ze zacht. ‘Ik ben elke dag bang dat je weer iets stoms doet. Dat je ons achterlaat.’
‘Maar ik ben hier toch?’ probeerde ik.
Ze schudde haar hoofd. ‘Je bent veranderd, Jan. Je bent er wel, maar je bent niet meer dezelfde.’
Ze had gelijk. Sinds die sprong voelde alles anders. Ik sliep slecht; elke nacht droomde ik dat ik weer viel, weer vocht tegen het water, weer iemand moest redden – of mezelf moest redden.
Op mijn werk probeerde ik normaal te doen, maar zelfs daar voelde ik me bekeken. Passagiers glimlachten naar me of vroegen hoe het ging, maar hun blikken waren anders – bewonderend of nieuwsgierig, soms zelfs jaloers.
Thuis probeerde ik het goed te maken. Ik kocht bloemen voor Marieke, nam Lotte mee naar de film, probeerde met Daan te praten over voetbal of school. Maar alles bleef stroef.
Op een avond zat ik met Marieke op de bank terwijl Lotte boven huiswerk maakte en Daan bij vrienden was.
‘We moeten praten,’ zei ze plotseling.
Ik knikte.
‘Ik ben bang dat we elkaar kwijt zijn,’ fluisterde ze.
Mijn hart kromp samen. ‘Wil je dat ik wegga?’
Ze schudde haar hoofd langzaam. ‘Nee… Maar ik wil wel dat je begrijpt hoe bang ik was – en nog steeds ben.’
Ik pakte haar hand vast en voelde hoe koud ze was.
‘Het spijt me,’ zei ik eindelijk. ‘Ik dacht niet na… Ik wilde gewoon helpen.’
Ze keek me aan met vochtige ogen. ‘Misschien moet je met iemand praten… Iemand die begrijpt wat er in je hoofd omgaat.’
Ik dacht aan de psycholoog waar mijn baas over had gepraat na het ongeluk op lijn 24 vorig jaar – misschien kon die mij helpen.
De volgende week zat ik tegenover een vrouw met grijs haar en zachte ogen in een kleine kamer vol planten.
‘Waarom sprong u?’ vroeg ze vriendelijk.
Ik haalde mijn schouders op. ‘Omdat niemand anders iets deed.’
Ze knikte langzaam. ‘En nu?’
‘Nu voel ik me schuldig… Omdat mijn gezin lijdt door wat ik heb gedaan.’
Ze liet een stilte vallen waarin alleen het tikken van de klok te horen was.
‘Soms is moed niet alleen springen,’ zei ze toen zachtjes. ‘Soms is moed blijven – en praten over wat je voelt.’
Langzaam begon er iets te veranderen thuis. Ik vertelde Marieke over mijn gesprekken bij de psycholoog; Lotte luisterde mee vanaf de trap; Daan kwam steeds vaker beneden zitten tijdens het eten.
Op een avond zat Daan tegenover me aan tafel.
‘Pap…’ begon hij aarzelend. ‘Het spijt me dat ik zo boos was.’
Ik glimlachte voorzichtig naar hem. ‘Het is oké, jongen.’
‘Ik was gewoon bang dat je dood zou gaan…’ fluisterde hij.
Ik voelde tranen prikken achter mijn ogen en trok hem in een omhelzing die langer duurde dan normaal.
Het leven werd nooit meer zoals voorheen – maar misschien hoefde dat ook niet. We leerden praten over onze angsten en verlangens; we leerden dat heldendom vele gezichten heeft.
Soms loop ik nog over de Erasmusbrug en kijk naar het water beneden me. Dan vraag ik me af: wat zou jij doen als niemand anders springt? En wat betekent moed eigenlijk – voor jezelf, of voor de mensen van wie je houdt?