Nooit Echt Een Oma Geweest – En Nu Ben Ik Plotseling De Slechterik?
‘Dus je zegt dat je hem niet kunt ophalen?’ De stem van mijn schoondochter, Marloes, trilt aan de andere kant van de lijn. Ik hoor het ongeduld, de lichte paniek. ‘Ik heb een spoedoverleg op werk, en niemand anders kan op Daan passen. Kun je alsjeblieft komen?’
Ik staar naar de telefoon in mijn hand. Mijn vingers trillen. Zes jaar lang was ik nauwelijks welkom in hun huis. Zes jaar lang voelde ik me een vreemde voor mijn eigen kleinzoon. En nu, nu het haar uitkomt, moet ik ineens de reddende engel zijn?
‘Ik weet het niet, Marloes,’ zeg ik zacht. ‘Het komt allemaal zo plotseling.’
‘Mam, alsjeblieft,’ hoor ik mijn zoon Erik op de achtergrond. Zijn stem klinkt moe, gespannen. ‘We hebben echt niemand anders.’
Ik slik. Mijn hart bonkt in mijn borstkas. Hoe vaak heb ik niet verlangd naar een telefoontje als dit? Hoe vaak heb ik niet gehoopt dat ze me nodig zouden hebben, dat ik eindelijk deel mocht uitmaken van hun leven? Maar nu het moment daar is, voelt het wrang. Alsof ik alleen maar goed genoeg ben als oppas.
‘Ik kom eraan,’ fluister ik uiteindelijk. ‘Geef me een kwartier.’
De rit naar hun huis in Utrecht voelt als een eeuwigheid. Mijn handen klemmen zich om het stuur. Buiten regent het zachtjes; de druppels tikken ritmisch tegen de voorruit. In mijn hoofd draaien herinneringen rond als een mallemolen.
De eerste keer dat ik Daan vasthield, was hij nog maar een paar uur oud. Zijn huidje was rood en gerimpeld, zijn vuistjes balden zich om mijn vinger. Ik voelde me zo trots, zo vol liefde – tot Marloes hem bijna meteen weer uit mijn armen pakte. ‘Hij moet slapen,’ zei ze kortaf. Daarna mocht ik hem nauwelijks nog zien.
Erik probeerde altijd te bemiddelen. ‘Mam, Marloes is gewoon voorzichtig,’ zei hij dan. ‘Ze bedoelt het niet slecht.’ Maar ik voelde het: ik was niet welkom. Mijn pogingen om contact te zoeken werden afgewimpeld met beleefde berichtjes of helemaal genegeerd.
De voordeur zwaait open voordat ik heb aangebeld. Marloes staat in de gang, haar jas al aan, haar ogen rood van vermoeidheid.
‘Dank je wel dat je zo snel kon komen,’ zegt ze zonder me aan te kijken. Ze duwt haar tas in mijn handen en roept naar boven: ‘Daan! Oma is er!’
Daan komt de trap af gestommeld, zijn blonde haren in de war, zijn pyjama nog aan. Hij kijkt me even onderzoekend aan – zes jaar oud en toch al zo gereserveerd.
‘Hoi oma,’ zegt hij zacht.
Mijn hart breekt een beetje. Ik kniel neer en open mijn armen, maar hij blijft op afstand staan.
‘Wil je misschien samen ontbijten?’ probeer ik voorzichtig.
Hij haalt zijn schouders op en loopt naar de keuken. Marloes geeft me vluchtig instructies – wat hij mag eten, hoe laat hij naar school moet, waar zijn spullen liggen – en vertrekt dan haastig zonder nog een blik op mij te werpen.
In de stilte die volgt, probeer ik contact te maken met Daan. Ik maak boterhammen met hagelslag, zet zijn favoriete beker met melk neer. Hij eet zwijgend, zijn ogen gericht op zijn bord.
‘Vind je het leuk dat oma er is?’ vraag ik voorzichtig.
Hij haalt zijn schouders op. ‘Weet niet.’
Ik slik mijn teleurstelling weg en probeer het gesprek gaande te houden. Maar alles wat ik zeg lijkt hem koud te laten. Het voelt alsof er een onzichtbare muur tussen ons staat – gebouwd uit jaren van afstand en gemiste momenten.
Na het ontbijt help ik hem met aankleden en breng hem naar school. Onderweg lopen we langs het park waar ik vroeger met Erik speelde. Ik probeer herinneringen op te halen, maar Daan lijkt niet geïnteresseerd.
‘Papa zegt dat jij vroeger veel werkte,’ zegt hij ineens.
Ik schrik van zijn directe toon. ‘Ja, dat klopt,’ antwoord ik aarzelend. ‘Maar ik wilde altijd graag bij jullie zijn.’
Hij kijkt me aan met grote, serieuze ogen. ‘Mama zegt dat jij niet zo goed bent met kinderen.’
De woorden snijden door me heen als messen. Ik weet niet wat ik moet zeggen.
Die avond, als Daan in bed ligt en Erik thuiskomt, probeer ik het gesprek aan te gaan.
‘Erik… waarom houdt Marloes me zo op afstand? Heb ik iets verkeerd gedaan?’
Erik zucht diep en wrijft over zijn gezicht. ‘Mam… het is ingewikkeld. Marloes heeft nooit echt een goede band gehad met haar eigen moeder. Ze vindt het moeilijk om mensen dichtbij te laten komen.’
‘Maar waarom mag ik dan geen deel uitmaken van Daans leven?’ Mijn stem breekt.
Erik kijkt me aan met verdrietige ogen. ‘Misschien moeten jullie gewoon eens praten. Echt praten.’
De dagen die volgen voel ik me verscheurd tussen hoop en wanhoop. Elke keer als Marloes mij nodig heeft, belt ze – maar verder blijft ze afstandelijk. Daan went langzaam aan mijn aanwezigheid, maar het blijft stroef.
Op een avond besluit ik het gesprek aan te gaan met Marloes. Mijn hart bonkt in mijn keel als ik haar uitnodig voor een kop thee nadat Daan naar bed is gebracht.
‘Marloes… mag ik je iets vragen?’ begin ik voorzichtig.
Ze kijkt op van haar telefoon en knikt kort.
‘Waarom houd je me zo op afstand? Heb ik iets verkeerd gedaan?’
Ze zucht diep en staart naar haar handen. ‘Het is niet persoonlijk,’ zegt ze uiteindelijk zacht. ‘Ik… ik ben gewoon bang dat Daan gekwetst wordt. Mijn eigen moeder was er nooit voor mij. Ik weet niet hoe het moet, familie zijn.’
Ik voel tranen prikken achter mijn ogen. ‘Maar geef me dan tenminste een kans…’
Ze knikt langzaam en veegt ongemerkt een traan weg.
Vanaf die avond verandert er iets tussen ons. Het gaat langzaam – heel langzaam – maar er ontstaat ruimte voor kleine gebaren van vertrouwen. Ik mag vaker komen oppassen, mag Daan meenemen naar het park of samen koekjes bakken.
Toch blijft de pijn van de afgelopen jaren knagen. De gemiste verjaardagen, de kerstfeesten waar ik niet voor werd uitgenodigd, de foto’s die ik alleen via Facebook zag… Soms vraag ik me af of die kloof ooit helemaal gedicht kan worden.
Op een dag zit Daan naast me op de bank en kijkt me aan met zijn grote blauwe ogen.
‘Oma… blijf je nu altijd?’ vraagt hij zacht.
Mijn hart smelt en breekt tegelijk.
‘Ik hoop het, lieverd,’ fluister ik terug.
Soms vraag ik me af: hoeveel pijn kun je verdragen voordat je breekt? En hoeveel liefde is er nodig om die pijn weer te helen? Misschien hebben we allemaal gewoon een beetje moed nodig om elkaar echt toe te laten.