Wanneer het vuur dooft: Het verhaal van een vrouw die zichzelf verloor

‘Waarom ben je altijd zo moe, mam?’ De stem van mijn dochter Lotte snijdt door de stilte van de keuken. Haar blauwe ogen kijken me vragend aan, terwijl ze haar schooltas op de grond laat vallen. Ik sta met mijn handen in het sop, de geur van afwasmiddel prikt in mijn neus.

‘Omdat ik alles moet doen, Lotte,’ hoor ik mezelf zeggen, zachter dan ik bedoel. Mijn stem klinkt schor, alsof ik al dagen niet heb gesproken.

Lotte zucht en draait zich om. ‘Je hoeft niet alles te doen. Je doet het zelf.’

Haar woorden blijven hangen, als een koude tocht die door het huis waait. Ik kijk naar mijn handen, rood en ruw van het schoonmaken. Wanneer ben ik zo geworden? Wanneer ben ik opgehouden met lachen?

Mijn man, Erik, komt binnen met zijn fietshelm nog op. ‘Wat eten we?’ vraagt hij zonder op te kijken van zijn telefoon.

‘Stamppot,’ antwoord ik automatisch. Ik weet niet eens meer of ik het zelf lekker vind. Erik knikt afwezig en loopt naar de woonkamer, waar het geluid van het journaal al klinkt.

Ik voel tranen prikken achter mijn ogen, maar ik slik ze weg. Ik heb geen tijd om te huilen. De was moet nog gedaan worden, Lotte heeft morgen een spreekbeurt en Erik verwacht dat zijn overhemd gestreken is voor zijn vergadering.

’s Avonds lig ik in bed naast Erik, die al zachtjes snurkt. Ik staar naar het plafond en luister naar het zachte getik van de regen tegen het raam. Mijn gedachten razen. Vroeger droomde ik van reizen, van schilderen, van een leven vol kleur en avontuur. Nu lijkt alles grijs en dof.

Mijn moeder zei altijd: ‘Een vrouw houdt het gezin bij elkaar.’ Maar wat als je jezelf verliest in dat proces? Wat blijft er dan over?

De volgende ochtend word ik wakker met een zwaar gevoel in mijn borst. Ik sleep mezelf uit bed en zet koffie. Lotte komt beneden, haar gezicht verstopt achter haar telefoon.

‘Wil je me helpen met mijn spreekbeurt?’ vraagt ze zonder op te kijken.

‘Waar gaat het over?’

‘Over sterke vrouwen.’

Ik slik. ‘Sterke vrouwen?’

Ze knikt. ‘Zoals oma. En misschien jij ook wel.’

Ik weet niet wat ik moet zeggen. Ben ik sterk? Of gewoon moe?

De dag sleept zich voort in een eindeloze herhaling van taken: boodschappen doen bij de Albert Heijn, de was ophangen, de kattenbak verschonen, appjes beantwoorden van de ouderraad. Tussendoor probeer ik te werken aan mijn freelance klusjes, maar mijn hoofd is vol watten.

’s Avonds barst de bom. Erik komt thuis en moppert dat het eten te laat is. ‘Wat doe je eigenlijk de hele dag?’ vraagt hij geïrriteerd.

‘Wat denk je zelf?’ snauw ik terug. Mijn stem trilt van woede en verdriet.

‘Je hoeft niet zo te schreeuwen,’ zegt hij koel.

‘Misschien moet jij eens luisteren!’ Mijn handen beven. ‘Ik ben geen machine! Ik ben ook iemand!’

Erik kijkt me verbaasd aan, alsof hij me voor het eerst ziet.

Lotte komt de keuken in, haar ogen groot van schrik. ‘Stop alsjeblieft,’ fluistert ze.

De stilte die volgt is ondraaglijk.

Die nacht kan ik niet slapen. Ik loop door het huis, langs de foto’s aan de muur: vakanties in Zeeland, verjaardagen, een bruiloft waar ik straalde in een witte jurk. Waar is die vrouw gebleven?

Ik pak een oude doos uit de kast met mijn schildermaterialen. Mijn vingers trillen als ik een penseel vasthoud. De geur van verf brengt herinneringen terug aan een tijd waarin ik nog dromen had.

De volgende ochtend besluit ik iets anders te doen. In plaats van meteen aan het huishouden te beginnen, zet ik een doek op de keukentafel en begin te schilderen. Kleuren vloeien over het witte vlak: blauw zoals Lottes ogen, rood zoals mijn ruwe handen.

Lotte komt binnen en kijkt verbaasd naar me. ‘Wat doe je?’

‘Ik schilder,’ zeg ik zacht.

Ze glimlacht voorzichtig. ‘Mag ik meedoen?’

Samen schilderen we tot onze vingers onder de verf zitten. Voor het eerst in maanden voel ik iets van vreugde.

Erik komt thuis en kijkt verbaasd naar de chaos op tafel. ‘Wat is hier gebeurd?’

‘We hebben geschilderd,’ zeg ik terwijl ik hem aankijk.

Hij zucht, maar zegt niets meer.

’s Avonds praat ik met Lotte op haar kamer. Ze vertelt over haar spreekbeurt en vraagt of ze mij mag noemen als voorbeeld van een sterke vrouw.

‘Waarom zou je mij noemen?’ vraag ik onzeker.

‘Omdat je nooit opgeeft,’ zegt ze zacht.

Haar woorden raken me dieper dan ze weet.

De dagen daarna probeer ik kleine stukjes tijd voor mezelf te nemen: een wandeling in het park, een boek lezen in de tuin, schilderen met Lotte. Het huishouden blijft liggen, maar dat kan me even niets schelen.

Erik moppert minder; soms helpt hij zelfs met koken of stofzuigen. Het lijkt alsof hij me eindelijk ziet staan.

Op een avond zitten we samen op de bank. Erik pakt mijn hand vast.

‘Het spijt me dat ik je niet heb gezien,’ zegt hij zacht.

Ik knik alleen maar; woorden schieten tekort.

Langzaam vind ik mezelf terug tussen de chaos van alledag. Het vuur in mij smeult nog – misschien niet zo fel als vroeger, maar genoeg om weer licht te geven.

Soms vraag ik me af: hoeveel vrouwen zijn zichzelf kwijtgeraakt tussen wasmanden en verwachtingen? En hoeveel vinden ooit weer hun eigen stem terug?