Onder het Ziekenhuisraam: Hoe ik hoop verloor en terugvond terwijl mijn vrouw vocht voor haar leven
‘Waarom gebeurt dit nu? Waarom zij?’ Mijn gedachten bonkten als een stormram door mijn hoofd terwijl ik met trillende handen het mobieltje tegen mijn oor drukte. ‘Papa, wat is er met mama?’ vroeg mijn dochtertje Lotte, haar stemmetje dun en angstig. Ik slikte, keek naar de ambulancebroeders die Marieke op de brancard tilden. Haar gezicht was wit als kalk, haar ogen gesloten. ‘Mama is ziek, lieverd. Ze moet even naar het ziekenhuis.’ Mijn stem brak.
De ochtend was begonnen zoals altijd. Marieke had koffie gezet, ik had de boterhammen voor Lotte gesmeerd. We maakten grapjes over de regen die tegen het raam tikte. Toen hoorde ik ineens het geluid van vallend servies, gevolgd door een doffe klap. Ik rende de keuken in en zag haar liggen, bewegingloos, haar hand nog om het handvat van de theepot geklemd.
‘Marieke! Marieke!’ riep ik, terwijl ik haar schudde. Geen reactie. Mijn hart bonsde in mijn keel. Ik belde 112, mijn vingers glibberig van het zweet. De minuten tot de ambulance arriveerde voelden als uren.
In het ziekenhuis werd ik opgevangen door een jonge verpleegkundige met een zachte Brabantse tongval. ‘We doen ons best, meneer Van Dijk,’ zei ze, terwijl ze me naar een kale wachtruimte bracht. De geur van desinfectiemiddel prikte in mijn neus. Lotte zat naast me, haar knuffel stevig tegen zich aangedrukt.
Mijn schoonmoeder, Truus, arriveerde kort daarna. Ze keek me verwijtend aan. ‘Had je niet eerder kunnen ingrijpen? Ze klaagde al dagen over hoofdpijn!’ Haar woorden sneden als messen. Ik voelde me schuldig, machteloos.
De arts kwam na een eeuwigheid binnen. ‘Uw vrouw heeft een hersenbloeding gehad. Het is kritiek. We doen alles wat we kunnen.’ Zijn blik was ernstig. Mijn wereld stortte in.
Die nacht zat ik onder haar ziekenhuiskamerraam, in de stromende regen. Ik bad – iets wat ik in jaren niet had gedaan – fluisterend, schor: ‘Alsjeblieft, laat haar terugkomen. Neem mij maar als het moet.’
De dagen erna waren een waas van angst en onzekerheid. Truus bleef me de schuld geven. ‘Je werkt te veel, je let nooit op haar!’ Mijn broer Erik probeerde te bemiddelen: ‘Mam, nu niet. We moeten samen sterk zijn.’ Maar de spanning bleef.
Lotte vroeg elke avond: ‘Komt mama morgen thuis?’ Ik loog: ‘Misschien wel, lieverd.’ Maar elke nacht huilde ik stilletjes op de bank.
Op dag vier kwam de arts weer. ‘Ze reageert niet op prikkels. We weten niet of ze ooit nog wakker wordt.’ Ik voelde iets in mij breken. Hoop verdween als mist in de zon.
Die avond stond ik weer onder haar raam. De regen was gestopt; de lucht rook naar nat asfalt en verdriet. Ik keek omhoog en fluisterde: ‘Marieke, als je me hoort… vecht alsjeblieft nog even door.’
Plotseling hoorde ik achter me voetstappen. Het was mijn schoonvader Jan, die tot dan toe zwijgend alles had ondergaan. Hij legde zijn hand op mijn schouder. ‘Weet je nog hoe ze altijd zei dat jij haar rots was? Geef nu niet op, jongen.’
De volgende ochtend werd ik gebeld door het ziekenhuis. ‘Ze is wakker geworden,’ zei de verpleegkundige met een stem vol ongeloof en blijdschap.
Ik rende naar haar kamer. Marieke lag bleek maar wakker in bed, haar ogen zo helder als altijd. Ze glimlachte zwak toen ze mij zag.
‘Je bent terug,’ fluisterde ik, tranen over mijn wangen.
‘Ik hoorde je,’ zei ze zachtjes. ‘Elke nacht onder het raam.’
Truus kwam binnen, haar gezicht nat van tranen. Ze pakte mijn hand vast – voor het eerst in jaren – en fluisterde: ‘Het spijt me.’
De weken daarna waren zwaar; revalidatie, therapie, eindeloze gesprekken met artsen en psychologen. Maar we waren samen. Lotte kroop elke avond bij Marieke in bed en vertelde over school en vriendjes.
Langzaam groeiden we weer naar elkaar toe als gezin. Truus kwam vaker langs en bood zelfs aan om op te passen zodat ik weer kon werken. Erik organiseerde een familiediner om te vieren dat Marieke thuis was.
Soms vraag ik me af waarom wij dit wonder mochten meemaken terwijl anderen hun geliefden verliezen. Was het toeval? Of toch iets groters?
En jullie – wat zouden jullie doen als je alles dreigde te verliezen? Hoe houd je hoop vast als alles donker lijkt?