Tussen Twee Werelden: Overleven met de Prikkende Stem van Mijn Moeder

‘Waarom heb je de was niet opgehangen, Sanne? Je weet toch dat ik dat niet meer zo goed kan!’ De stem van mijn moeder snijdt door het huis als een mes door boter. Ik sta in de keuken, mijn handen trillend boven de gootsteen, terwijl ik probeer te bedenken of ik haar nu moet antwoorden of gewoon moet zwijgen. Mijn hoofd bonkt. Het is pas half tien ’s ochtends.

Sinds mama met pensioen is, lijkt het alsof haar leven – en daarmee het mijne – tot stilstand is gekomen. Ze is altijd thuis, altijd aanwezig, altijd klaar om commentaar te leveren op alles wat ik doe of juist niet doe. Vroeger, toen ze nog werkte als verpleegkundige in het ziekenhuis in Amersfoort, was ze zelden thuis. Dan miste ik haar soms zelfs. Nu verlang ik naar stilte, naar ruimte, naar lucht.

‘Sanne, hoor je me wel?’ Haar stem klinkt nu zachter, maar nog steeds dwingend. Ik draai me om en kijk haar aan. Ze zit aan de eettafel, haar grijze haar in een knotje, haar handen gevouwen om een kopje thee dat allang koud is geworden.

‘Sorry mam,’ zeg ik zacht. ‘Ik was het vergeten. Ik zal het zo doen.’

Ze zucht diep. ‘Je vergeet wel vaker wat de laatste tijd. Je bent zo afwezig.’

Ik wil schreeuwen dat ik niet afwezig ben, maar gewoon moe. Dat ik naast mijn werk op de basisschool, het huishouden en haar gezelschap ook nog een eigen leven probeer te hebben. Maar ik slik mijn woorden in. Zoals altijd.

Mijn broer Jeroen belt zelden. Hij woont in Groningen, heeft een drukke baan bij de universiteit en een vriendin die ik nauwelijks ken. ‘Mam is sterk,’ zegt hij altijd als ik hem smeek om vaker langs te komen. ‘Ze redt zich wel.’ Maar hij ziet niet hoe ze veranderd is sinds haar pensioen. Hoe ze zich vastklampt aan mij als een drenkeling aan een stuk wrakhout.

Op een avond, als ik eindelijk even op de bank zit met een boek, komt ze naast me zitten. ‘Sanne,’ begint ze aarzelend, ‘vind je het erg dat ik zo vaak dingen aan je vraag?’

Ik kijk op van mijn boek. Haar ogen zijn waterig, haar gezicht lijkt ineens ouder dan ooit.

‘Soms wel, mam,’ fluister ik. ‘Soms voelt het alsof ik geen ruimte meer heb voor mezelf.’

Ze kijkt weg, haar lippen trillen. ‘Ik weet niet wat ik met mezelf aan moet sinds ik niet meer werk,’ zegt ze zacht. ‘Het huis voelt zo leeg als jij er niet bent.’

Ik voel een steek van schuld. Natuurlijk weet ik dat ze zich verloren voelt. Haar hele leven draaide om zorgen voor anderen – voor patiënten, voor ons gezin, voor papa tot hij overleed aan kanker vijf jaar geleden. Nu is er alleen nog ik.

De dagen rijgen zich aaneen in een patroon van kleine irritaties en grote stiltes. Soms probeer ik met haar te praten over vrijwilligerswerk of hobby’s, maar ze wuift alles weg. ‘Dat is niets voor mij,’ zegt ze dan kortaf.

Op een zaterdagmiddag komt Jeroen onverwacht langs. Hij brengt bloemen mee en een brede glimlach. Mama fleurt op zodra hij binnenkomt; haar ogen glanzen zoals ik ze al maanden niet heb gezien.

‘Hoe gaat het hier?’ vraagt hij opgewekt terwijl hij zijn jas ophangt.

‘Prima hoor,’ zegt mama snel. ‘Sanne zorgt goed voor me.’

Ik voel hoe mijn kaken zich spannen. ‘Misschien kun jij ook eens wat vaker komen helpen,’ flap ik eruit voordat ik mezelf kan tegenhouden.

Jeroen kijkt me verbaasd aan. ‘Wat bedoel je?’

‘Laat maar,’ mompel ik en loop naar de keuken.

’s Avonds zitten we met z’n drieën aan tafel. De spanning is voelbaar als onweer in de lucht.

‘Mam,’ begint Jeroen voorzichtig, ‘misschien kun je eens nadenken over vrijwilligerswerk? Of samen met Sanne iets leuks doen?’

Mama schudt haar hoofd. ‘Ik ben te oud voor nieuwe dingen.’

‘Je bent pas 68,’ zeg ik zacht.

Ze kijkt me boos aan. ‘Jullie begrijpen het niet.’

Na het eten ruimt Jeroen snel zijn spullen op en vertrekt weer naar Groningen. Mama en ik blijven achter in de stilte die steeds zwaarder op mijn schouders drukt.

Die nacht lig ik wakker in bed. Mijn gedachten razen: hoe lang kan ik dit volhouden? Waar ben ík gebleven in dit huis vol herinneringen en verwachtingen?

De volgende ochtend besluit ik dat er iets moet veranderen. Tijdens het ontbijt schuif ik mijn stoel dichterbij en pak haar hand vast.

‘Mam, we moeten praten,’ begin ik voorzichtig.

Ze kijkt me argwanend aan.

‘Ik hou van je,’ zeg ik snel, ‘maar dit gaat zo niet langer. Ik voel me opgesloten. Ik wil je helpen, maar niet ten koste van mezelf.’

Ze zwijgt lang. Dan knikt ze langzaam.

‘Misschien moet je gelijk hebben,’ fluistert ze uiteindelijk. ‘Misschien moet ik leren loslaten.’

Het is geen wondermiddel; de dagen daarna zijn nog steeds moeilijk. Maar er komt iets van beweging in onze verstarde routine. Mama probeert af en toe te wandelen met buurvrouw Els of samen te breien bij het wijkcentrum – kleine stapjes, maar toch.

En ik? Ik leer langzaam dat zorgen voor iemand anders niet betekent dat je jezelf moet vergeten.

Soms vraag ik me af: hoeveel ruimte mag je voor jezelf opeisen zonder egoïstisch te zijn? En wie ben je nog als je alleen maar leeft voor een ander?

Wat zouden jullie doen als je verscheurd werd tussen liefde en jezelf verliezen?