Alleen met Daan – Het verhaal van een vader die opnieuw moest leren leven

‘Papa, waarom is mama weg?’

Die vraag, uitgesproken door het piepstemmetje van mijn zoontje Daan, galmt nog steeds na in mijn hoofd. Hij was pas negen maanden oud toen Marloes haar koffers pakte. De stilte die ze achterliet was oorverdovend. Ik stond in de deuropening, Daan op mijn arm, terwijl haar voetstappen steeds zachter werden op het grindpad voor ons rijtjeshuis in Amersfoort.

‘Marloes, je kunt niet zomaar weggaan! Denk aan Daan!’ riep ik haar na, maar ze keek niet meer om. Haar blonde haar wapperde in de wind. De deur viel dicht. Daan begon te huilen. Ik wist niet wie van ons harder huilde.

De eerste nacht alleen voelde als een eeuwigheid. Daan lag te woelen in zijn ledikantje. Ik zat op het randje van mijn bed, starend naar het plafond. Mijn hoofd tolde van vragen. Had ik iets verkeerd gedaan? Was ik niet genoeg geweest? Waarom had ze niets gezegd?

De volgende ochtend werd ik wakker van Daans gehuil. Mijn hoofd bonkte, mijn ogen prikten van het slaapgebrek. ‘Rustig maar, jongen,’ fluisterde ik, terwijl ik hem uit zijn bedje tilde. Zijn warme lijfje tegen mijn borst voelde als het enige houvast dat ik nog had.

De dagen erna verliepen in een waas van luiers verschonen, flesjes maken en eindeloze wandelingen door het park. Ik probeerde Daan aan het lachen te krijgen, maar vaak keek hij me alleen maar vragend aan met zijn grote blauwe ogen. Alsof hij zich afvroeg waar mama was gebleven.

Mijn moeder kwam langs met stamppot en goede raad. ‘Je moet sterk zijn voor Daan,’ zei ze streng, terwijl ze de was opvouwde. ‘Marloes komt wel bij zinnen.’ Maar ik zag de twijfel in haar ogen.

’s Nachts lag ik wakker, luisterend naar Daans ademhaling. Mijn gedachten maalden. Ik dacht aan de ruzies van de afgelopen maanden – over geld, over werk, over wie er meer deed in huis. Marloes klaagde dat ik te veel werkte bij de gemeente en te weinig thuis was. Ik vond dat zij zich te veel druk maakte om kleine dingen. We groeiden uit elkaar zonder dat ik het echt doorhad.

Op een avond, toen Daan eindelijk sliep, belde ik Marloes. Haar stem klonk koud en afstandelijk. ‘Ik heb tijd nodig, Bas,’ zei ze. ‘Ik weet niet of ik dit nog kan.’

‘Maar Daan dan?’ vroeg ik zacht.

‘Jij redt het wel met hem,’ antwoordde ze. ‘Je bent een goede vader.’

Die woorden deden pijn. Hoe kon ze dat zeggen? Ik voelde me allesbehalve goed – als vader én als mens.

De weken werden maanden. Ik leerde hoe je een babybadje vult zonder dat alles overstroomt. Hoe je met één hand een fles maakt terwijl je met de andere een huilende baby wiegt. Hoe je je schaamte inslikt als je op het consultatiebureau tussen alle moeders zit.

Op een dag stond mijn schoonmoeder plotseling voor de deur. Ze keek me onderzoekend aan en vroeg: ‘Mag ik Daan even zien?’ Ik knikte zwijgend en liet haar binnen. Ze nam Daan op schoot en begon te huilen.

‘Het spijt me zo, Bas,’ snikte ze. ‘Ik weet ook niet wat er met Marloes aan de hand is.’

We dronken samen thee aan de keukentafel, terwijl Daan met zijn rammelaar speelde. Voor het eerst voelde ik me niet helemaal alleen.

Toch bleef het zwaar. Op mijn werk vroegen collega’s bezorgd hoe het ging. ‘Red je het een beetje?’ vroeg mijn baas, meneer Van Leeuwen.

‘Het moet wel,’ antwoordde ik schouderophalend.

’s Avonds als Daan sliep, dwaalde ik door het huis. Overal lagen herinneringen: een foto van onze bruiloft op de schouw, haar lievelingsmok in de kast, haar parfum nog in de badkamerkast. Soms rook ik eraan om haar even dichtbij te voelen.

Op een dag kreeg ik een brief van Marloes. Ze schreef dat ze tijd nodig had om zichzelf terug te vinden, dat ze zich opgesloten voelde in ons leven samen en dat ze niet wist of ze ooit terug zou komen.

Ik las de brief drie keer voordat ik hem wegstopte in een la die ik nooit open wilde maken.

Daan zette zijn eerste stapjes zonder haar. Hij zei zijn eerste woordje – ‘papa’ – terwijl we samen op het kleed zaten te spelen. Mijn hart brak en smolt tegelijk.

Langzaam vond ik een nieuw ritme met Daan. We gingen samen naar de kinderboerderij, bakten pannenkoeken op zaterdagochtend en lachten om elkaars gekke gezichten in de spiegel.

Toch bleef er altijd een leegte aan tafel, een lege plek in bed, een stilte in huis die niet gevuld kon worden met speelgoed of kinderlachjes.

Soms kwam Marloes langs om Daan te zien. Ze bleef nooit lang; haar blik gleed altijd snel weg als onze handen elkaar per ongeluk raakten bij het overdragen van Daan.

‘Hoe gaat het met je?’ vroeg ik eens voorzichtig.

Ze haalde haar schouders op. ‘Ik weet het niet,’ fluisterde ze, voordat ze weer vertrok.

Daan werd ouder en begon vragen te stellen die ik niet kon beantwoorden.

‘Papa, waar is mama nou?’

Ik slikte en keek hem aan. ‘Mama is even weg, lieverd. Maar papa is hier.’

Op school werd hij soms gepest omdat hij geen moeder had die hem ophaalde bij het hek. Ik zag hem worstelen met zijn gevoelens, net zoals ik dat deed.

Op een avond zat ik op de bank met Daan tegen me aan gekropen. Hij keek me aan met diezelfde blauwe ogen als Marloes.

‘Papa?’

‘Ja jongen?’

‘Ben jij ook wel eens verdrietig?’

Ik knikte en trok hem dichter tegen me aan. ‘Ja, heel vaak zelfs.’

‘Maar we hebben elkaar toch?’

Ik glimlachte door mijn tranen heen. ‘Ja jongen, we hebben elkaar.’

Nu zijn we drie jaar verder. Marloes woont ergens in Groningen; soms stuurt ze een kaartje voor Daan’s verjaardag. Ik heb geleerd dat liefde soms betekent dat je loslaat – ook al doet het pijn.

Elke dag probeer ik de vader te zijn die Daan verdient – niet perfect, maar echt en aanwezig.

Soms vraag ik me af: hoeveel kan een mens verliezen voordat hij zichzelf vindt? En wat betekent familie eigenlijk als alles anders loopt dan je ooit had gedacht?