De Dag Dat Adrian Terugkwam: Een Geheim Dat Alles Veranderde
‘Waarom kijk je me niet aan, Adrian?’ Mijn stem trilt, al probeer ik krachtig te klinken. Het is vrijdagavond, de regen tikt onophoudelijk tegen het raam van onze eengezinswoning in Amersfoort. Adrian staat met zijn rug naar me toe, zijn schouders gespannen alsof hij elk moment kan breken.
‘Ik ben moe, Eva,’ zegt hij zacht. ‘Het was een lange week.’
Maar ik weet dat het niet alleen de vermoeidheid is. Sinds hij vorige maand terugkwam uit Rotterdam, is hij veranderd. Zijn ogen ontwijken de mijne, zijn handen zoeken geen contact meer. Zelfs onze kat, Moos, lijkt hem te mijden.
Ik loop naar hem toe en leg mijn hand op zijn schouder. Hij verstijft. ‘Adrian, alsjeblieft… Wat is er gebeurd?’
Hij draait zich langzaam om, zijn gezicht bleek en zijn ogen rood door het gebrek aan slaap. ‘Soms… Soms gebeuren er dingen die je niet kunt uitleggen.’
‘Wat bedoel je?’ Mijn hart bonkt in mijn keel. Ik denk aan alles wat we samen hebben opgebouwd: het huis, onze plannen voor een tweede kind, de vakanties aan de Zeeuwse kust. Alles voelt ineens wankel.
Hij zucht diep en loopt naar de keuken. Ik volg hem, vastbesloten om niet los te laten. ‘Adrian, ik ben je vrouw. Je kunt me alles vertellen.’
Hij draait zich om, zijn blik hard. ‘Sommige dingen kun je beter niet weten.’
Die nacht lig ik wakker naast hem in bed. Zijn ademhaling is oppervlakkig, alsof hij elk moment kan stikken in zijn eigen gedachten. Ik staar naar het plafond en vraag me af of ik iets verkeerd heb gedaan. Heb ik hem te veel onder druk gezet met mijn wens voor nog een kind? Heb ik hem verstikt met mijn liefde?
De dagen daarna wordt de spanning ondraaglijk. Adrian komt later thuis van zijn werk bij het architectenbureau in Utrecht. Hij eet nauwelijks nog mee aan tafel en als ik hem vraag hoe zijn dag was, krijg ik alleen maar korte antwoorden.
Op een avond, als ik net de vaatwasser uitruim, belt mijn zus Marieke. ‘Eva, gaat het wel goed met jullie? Je klinkt zo… afwezig de laatste tijd.’
Ik slik mijn tranen weg. ‘Ik weet het niet meer, Mariek. Adrian is zo veranderd sinds die zakenreis. Hij praat niet meer met me.’
‘Misschien moet je hem even laten,’ zegt ze voorzichtig. ‘Soms hebben mannen gewoon tijd nodig.’
Maar ik voel dat het dieper zit dan dat. Er is iets gebroken in ons huis, iets wat niet meer te lijmen valt.
Een week later vind ik per ongeluk een hotelbonnetje in zijn jaszak terwijl ik de was doe. Het is van een chique hotel in Rotterdam – één nacht, twee personen. Mijn handen beginnen te trillen.
Die avond confronteer ik hem ermee. ‘Adrian, wat is dit?’ Ik leg het bonnetje op tafel tussen ons in.
Hij kijkt ernaar alsof het een slang is die elk moment kan bijten. ‘Het is niet wat je denkt.’
‘Vertel me dan wat het wél is!’ Mijn stem breekt.
Hij zakt neer op een stoel en verbergt zijn gezicht in zijn handen. ‘Ik heb iemand ontmoet tijdens die zakenreis. Het was niet gepland… Ik weet niet eens hoe het is gebeurd.’
Mijn wereld stort in.
‘Hoe kon je dit doen?’ fluister ik. ‘We hadden plannen… We zouden samen oud worden.’
Hij kijkt op, tranen in zijn ogen. ‘Het spijt me zo, Eva. Ik weet niet wie ik ben geworden.’
De weken daarna leven we als vreemden onder één dak. Onze zoon Lars van vijf merkt de spanning en wordt steeds stiller. Op een dag hoor ik hem zachtjes tegen Moos praten: ‘Papa en mama maken altijd ruzie.’
Mijn moeder komt vaker langs om te helpen met Lars. Ze zegt weinig over Adrian, maar haar blikken spreken boekdelen.
Op een avond zit ik met haar aan de keukentafel. ‘Mam, wat moet ik doen? Ik wil niet dat Lars opgroeit in zo’n sfeer.’
Ze pakt mijn hand vast. ‘Soms moet je kiezen voor jezelf én voor je kind, Eva.’
Het besluit om te scheiden voelt als falen, maar ook als opluchting. We vertellen Lars samen dat papa ergens anders gaat wonen. Hij huilt en klampt zich aan Adrian vast.
De buitenwereld denkt dat we in goed overleg uit elkaar gaan – “gewoon uit elkaar gegroeid”, zeggen we tegen vrienden en buren. Maar alleen Marieke en mijn moeder weten van Adrians verraad.
De eerste weken na zijn vertrek voel ik me leeg en verloren. De stilte in huis is oorverdovend; elke kamer ruikt nog naar hem. Soms betrap ik mezelf erop dat ik hoop dat hij terugkomt, dat alles weer wordt zoals vroeger.
Maar langzaam vind ik mezelf terug. Ik ga vaker wandelen met Lars door het park, drink koffie met Marieke op zaterdag en begin weer te schilderen – iets wat ik jaren niet heb gedaan.
Toch blijft de pijn knagen als Lars vraagt: ‘Komt papa nog terug?’ Of als ik ’s avonds alleen op de bank zit en oude foto’s bekijk van onze vakanties.
Op een dag kom ik Adrian tegen bij de supermarkt. Hij ziet er ouder uit, vermoeid. We praten kort over Lars en praktische zaken.
Als hij wegloopt, voel ik een mengeling van verdriet en opluchting.
’s Avonds schrijf ik in mijn dagboek: “Hoe weet je ooit zeker dat je iemand écht kent? En hoe vind je de moed om opnieuw te beginnen als alles wat je kende wegvalt?”