Wanneer thuis geen thuis meer is: Een vader, een keuze en de scherven van het gezin
‘Bas, je hoeft niet zo tegen me te schreeuwen!’ Mijn stem trilt, maar ik probeer stand te houden. Mijn zoon kijkt me aan met ogen vol woede en teleurstelling. ‘Hoe kun je dit doen, pap? We hebben niemand anders. Marieke is zwanger! Waar moeten we heen?’
Ik hoor de woorden, maar het lijkt alsof ze van ver komen. Mijn hoofd bonkt van de stress van de dag – weer een reorganisatie op kantoor, weer die onzekerheid over mijn baan bij de gemeente Utrecht. En nu dit. Mijn eigen zoon, zijn vrouw, en hun ongeboren kind. Alles wat ik ooit wilde beschermen, staat nu op het punt uiteen te vallen door mijn eigen hand.
‘Het spijt me, Bas,’ zeg ik zacht. ‘Maar ik kan het niet meer. Jullie moeten echt iets voor jezelf zoeken. Het huis is te klein, en…’
‘En wat?’ Marieke’s stem is breekbaar, haar handen beschermend op haar buik. ‘We hebben overal gezocht. De huurprijzen zijn absurd. Je weet dat we het niet kunnen betalen.’
Ik draai me om, kijk naar de vergeelde foto’s aan de muur: Bas als kleine jongen op het strand van Scheveningen, Marieke lachend in de tuin tijdens hun verlovingsfeest. Ik voel me verscheurd tussen mijn verantwoordelijkheden als vader en de druk van het leven dat steeds duurder wordt. Mijn vrouw, Anja, overleed drie jaar geleden aan borstkanker. Sindsdien is het huis stil en kil geworden. Ik dacht dat ik het aankon, alleen, maar nu lijkt alles uit mijn handen te glippen.
Die avond lig ik wakker in bed. De stilte wordt alleen onderbroken door het tikken van de regen tegen het raam. Mijn gedachten razen: Had ik harder moeten vechten voor mijn gezin? Ben ik te streng geweest? Of is dit gewoon hoe het leven in Nederland nu is – iedereen voor zichzelf?
De volgende ochtend zijn Bas en Marieke weg. Hun kamer is leeg, op een vergeten trui na. Ik vind een briefje op de keukentafel: ‘We begrijpen het, pap. Maar we hadden gehoopt dat je ons zou helpen. Bas & Marieke.’
Ik voel een steek in mijn borst. Ik probeer mezelf wijs te maken dat ze sterk genoeg zijn om hun eigen weg te vinden, maar diep van binnen weet ik dat ik ze in de steek heb gelaten.
Dagen gaan voorbij. Op mijn werk ben ik afwezig; collega’s merken het op. ‘Alles goed thuis, Henk?’ vraagt mijn collega Pieter voorzichtig bij de koffieautomaat.
‘Ja hoor,’ lieg ik. ‘Gewoon druk.’
’s Avonds eet ik alleen aan tafel. De stilte is ondraaglijk. Ik probeer Bas te bellen, maar hij neemt niet op. Marieke’s nummer ken ik uit mijn hoofd, maar ik durf haar niet te bellen.
Op een regenachtige woensdagavond gaat plotseling mijn telefoon. Een onbekend nummer.
‘Met Henk.’
‘Pap…’ Het is Bas. Zijn stem klinkt gebroken.
‘Bas! Waar zijn jullie? Gaat alles goed met Marieke?’
Hij snikt zachtjes. ‘We slapen nu bij een vriend van mij in Amersfoort. Maar Marieke heeft last van haar buik… Ze maakt zich zorgen om de baby.’
Mijn hart slaat over. ‘Hebben jullie al een dokter gebeld?’
‘Ja… Maar pap, we weten niet hoe lang we hier kunnen blijven.’
Ik voel me kleiner dan ooit tevoren. Wat heb ik gedaan?
Die nacht kan ik niet slapen. Ik staar naar het plafond en hoor Anja’s stem in mijn hoofd: ‘Je moet er voor ze zijn, Henk. Je bent hun vader.’
De volgende dag besluit ik naar Amersfoort te rijden. Het regent nog steeds; de ruitenwissers tikken nerveus heen en weer terwijl ik over de A28 rijd. In mijn hoofd repeteer ik wat ik ga zeggen: excuses aanbieden? Uitleggen waarom ik zo handelde? Of gewoon luisteren?
Bas doet open als ik aanbellen bij het flatje van zijn vriend Sander. Zijn ogen zijn rood van het huilen; hij ziet er ouder uit dan zijn 27 jaar.
‘Pap…’
Ik omhels hem zonder iets te zeggen. In de kleine woonkamer zit Marieke op de bank met een warme kruik tegen haar buik gedrukt.
‘Hoe gaat het?’ vraag ik voorzichtig.
Ze haalt haar schouders op. ‘Het gaat wel… De dokter denkt dat het stress is.’
Ik voel me schuldig tot op het bot.
‘Het spijt me,’ zeg ik eindelijk. ‘Ik had nooit mogen zeggen dat jullie weg moesten.’
Bas kijkt me aan met een mengeling van verdriet en opluchting. ‘Waarom deed je het dan?’
Ik zucht diep en vertel alles: over de angst om mijn baan kwijt te raken, de eenzaamheid sinds Anja’s dood, de druk van de hypotheek die steeds hoger wordt nu de energierekening weer gestegen is.
‘Ik dacht dat ik jullie hielp om zelfstandig te worden,’ zeg ik zachtjes. ‘Maar misschien was het gewoon lafheid.’
Marieke pakt mijn hand vast. ‘We willen gewoon samen een gezin zijn, Henk. Maar alles is zo duur geworden…’
We praten urenlang die middag – over geld, over verlies, over dromen die niet uitkomen in een land waar alles geregeld lijkt maar waar je toch zomaar buiten de boot kunt vallen.
Uiteindelijk besluiten we samen naar oplossingen te zoeken: misschien tijdelijk bij mij terugkomen, hulp vragen bij de gemeente of woningcorporatie, of zelfs met vrienden samenwonen tot er iets beters komt.
Als ik die avond terugrijd naar Utrecht voel ik me lichter – niet omdat alles opgelost is, maar omdat we eindelijk weer praten.
Toch blijft er iets knagen als ik thuiskom in het lege huis.
Had ik anders moeten handelen? Is liefde soms genoeg als alles om je heen verandert? Of zijn we allemaal slechts passanten in elkaars levens, gedwongen keuzes te maken waarvan we pas later de gevolgen begrijpen?
Wat zouden jullie doen als je moest kiezen tussen je eigen zekerheid en die van je kinderen? Is er ooit echt een goed moment om los te laten?